Naar alle leermiddelen

AK - SO 1.1 & 1.2

Ontstaan van de Himalaya, fossielen, stollingsgesteenten en oceaanbodem

Het bewegen van de aardplaten heet platentektoniek. De Himalaya is ontstaan toen de Indische plaat in de Euraziatische plaat is gebotst. Hierbij ontstond vulkanisme, waarna de Himalaya is ontstaan.

In de Himalaya liggen veel fossielen van dieren die op de zeebodem liggen. Deze zijn hier terecht gekomen doordat de oceaanbodem omhoog is gekomen tijdens het botsen van de Indische plaat en de Euraziatische plaat. Het materiaal wat op de zeebodem lag is daar gekomen door rivieren. Dit gesteente is fijngeperst tot een gesteente, wat mee omhoog is genomen tijdens de botsing van de Indische plaat en de Euraziatische plaat. De Himalaya is dus een plooiingsgebergte: het bestaat uit materiaal dat omhoog is bewogen.

Graniet is een stollingsgesteente: het is ontstaan uit afgekoeld magma uit de aardmantel. Het is herkenbaar aan de vlekken. Graniet kan geen fossielen bevatten.

Jonge & hoge en oude & lage gebergten

Jonge gebergten zijn te herkennen aan de hoge spitse toppen, met diepe dalen. Dit zijn hooggebergten. Hooggebergten slijten af tot middelgebergten en heuvelland en de toppen worden afgerond. Dit worden dan oude gebergten. Reliëf is het hoogteverschil in het landschap. Een hooggebergte heeft veel reliëf, een laaggebergte heeft weinig reliëf.

Verwering

Verwering is het uit elkaar vallen van gesteenten. Er zijn 3 vormen van mechanische verwering:

  1. Vorstverwering: regenwater komt in spleten en bevriest. Het ijs zet uit, en het gesteente valt uit elkaar.

  2. Biologische verwering: wortels van bomen groeien in spleten waardoor het gesteente uit elkaar valt.

  3. Verwering door uitzetting en inkrimping door temperatuurverschillen: als gesteente overdag warm wordt door de zon, en ‘s nachts afkoelt tot onder het vriespunt zal de steen uitzetten en inkrimpen. Waardoor het uit elkaar valt.

Bij chemische verwering zorgt zuurstof en vocht voor verwering. Dit gaat snel in een warm en vochtig klimaat en langzaam in een droog of koud klimaat.

Grotten

Grotten ontstaan nadat gesteente is opgelost. Regenwater vermengt zich met plantenwortels waardoor het zuur wordt. Dit zure water sijpelt naar beneden, en lost het gesteente, bijvoorbeeld kalksteen, op. Als dit vaak gebeurt kan het hele landschappen transformeren. Deze landschappen noem je karstgebieden.

Begrippenlijst

Biologische verwering Verwering van gesteente door de werking van de wortels van planten en bomen. (Vorm van mechanische verwering)
Chemische verwering Verwering van gesteente door de werking van zuurstof en vocht.
Fossiel Versteend(e) overblijfsel of afdruk van plant of dier
Graniet Stollingsgesteente met vlekjes als kenmerk
Heuvelland Gebied met een hoogte tussen de 200 en 500 meter.
Hooggebergte Gebied met een hoogte van 1500 meter of meer boven zeeniveau.
Jong gebergte Een gebergte met veel reliëf en hoge toppen.
Kalksteen Sedimentgesteente uit samengeperste schelpen.
Karstgebied Gebied dat gekenmerkt wordt door het oplossen van grote volumes aan kalksteen
Laagvlakte Vlak gebied met een hoogte onder de 500 meter.
Magma Vloeibaar gesteente onder de grond.
Mechanische verwering Verwering waarbij gesteente verbrokkelt zonder dat de samenstelling verandert
Middelgebergte Gebied met een hoogteligging tussen de 500 en 1500 meter.
Oud gebergte Een gebergte met weinig reliëf en lage toppen.
Plooiingsgebergte Gebergte waarbij het gesteente in plooien is geduwd.
Reliëf Hoogteverschillen in het landschap
Stollingsgesteente Gesteente dat ontstaat wanneer magma stolt.
Vorstverwering Vorm van mechanische verwering waarbij water in de spleten van het gesteente telkens bevriest en weer ontdooit.