AK - SO 1.3 & 1.4
Verplaatst gesteente
Als door mechanische verwering losgekomen gesteente langs een helling naar beneden rolt, schuift of valt, noemen we dat een massabeweging. Het verweringsmateriaal belandt dan op een puinhelling of in een rivier. Een puinhelling is een vlakker stuk van de helling waar het materiaal blijft liggen, bijvoorbeeld boven een weg. De rivieren transporteren het materiaal naar de zee. Omdat de steentjes tegen de rand van de rivier en tegen elkaar botsen, worden ze kleiner en ronder. Deze ronde en kleine steentjes noem je grind. In de bovenloop (begin) van de rivier schuurt het grind over de bodem van de rivier, waardoor de rivier steeds dieper wordt. Ook kan het verweringsmateriaal in gletsjers terechtkomen. Gletsjers zijn grote ijsmassa’s die langzaam naar beneden schuiven. Dit ijs ontstaat in een firnbekken: een komvormig gebied waar sneeuw wordt opgehoopt en omgezet in ijs. Het proces waarbij de rivier- of gletsjerbodem wordt uitgeschuurd door steentjes noem je erosie. Als dit proces jaren lang doorgaat, kan er een dal ontstaan. Een rivier maakt een V-vormig dal, een een gletsjer een U-vormig dal. Als een U-vormig dal volloopt met water, heb je een fjord. Verwering en erosie zorgen er samen voor dat al het gesteente uiteindelijk in hele kleine korreltjes uiteenvalt. De korreltjes die je nog met het blote oog kunt zien, heten zand en grind. De hele kleine korreltjes die alleen met een microscoop te zien zijn, heten klei. Hoe hoger je in de berg komt, hoe groter de stenen worden.
Zand, duinen en water
Via de middenloop, het middelste deel van een rivier, komt de rivier in de benedenloop, het onderste deel van de rivier. Hier komt de rivier in een laagvlakte, een vlak gebied onder de 500 meter, en is de stroomsnelheid laag. Er vindt sedimentatie plaats: het blijven liggen van korrels. Door sedimentatie van klei en zand bij de monding van de rivier ontstaat een delta: een nieuw stuk land in zee dat ontstaat door sedimentatie waar een rivier in zee uitmondt. Bij een sterke getijdenwerking treedt erosie op en ontstaat een trechtervormige riviermonding: een estuarium.
Het sediment in zee komt door zeestromen in zandbanken (ondiepe plekken op zee) en op het strand terecht. Bij deze aanslibbingskusten, een kust waarbij aangroei plaatsvindt door materiaal dat de zee en rivieren aanvoeren, ontstaan duinen: een door de wind opgewaaide zandheuvel. Duinen ontstaan wanneer zand tegen een obstakel waait, zoals een plantje. Hierdoor krijg je een kleine zandheuvel. Hier waait ook weer zand tegenaan, waardoor het duin groter wordt. Wanneer sedimentlagen wegzakken en bedekt raken met nieuwe lagen worden ze samengeperst tot sedimentgesteente: een gesteente dat ontstaat als lagen sediment worden samengeperst. Voorbeelden van sedimentgesteenten zijn: zandsteen (uit samengeperst zand), schalie (uit samengeperst klei) en kalksteen.