Naar alle leermiddelen

BI - H4 - TW1

Het skelet & bouw van botten

Het lichaam van de mens is ingedeeld in delen: het hoofd, de romp en de ledematen (armen en benen). Het skelet (of geraamte) bestaat uit botten (of beenderen). Het skelet heeft functies:

  1. Stevigheid geven, zodat je rechtop kunt staan

  2. Beweging mogelijk maken

  3. Bescherming bieden aan kwetsbare organen

  4. Vorm geven aan het lichaam

Botten zijn erg stevig. In de pijpbeenderen bevindt zich een mergholte. Hierin slaat het lichaam vetten op. Dit heet het geel beenmerg. In de koppen van pijpbeenderen en in platte beenderen zit rood beenmerg. In rood beenmerg ontstaan bloedcellen.

Botten bestaan voor het grootste deel uit collageen (lijmstof) en kalkzouten. De kalkzouten geven hardheid en stevigheid aan het botweefsel. Het collageen zorgt voor buigzaamheid van het botweefsel.

Afbeelding wervelkolom op pag. 4.

Er zijn verschillende typen weefsel in het skelet van de mens: het kraakbeenweefsel en botweefsel. Tussen de cellen in beide weefsels zit tussencelstof. In het kraakbeenweefsel liggen de cellen in groepjes bij elkaar. De tussencelstof is elastisch, waardoor kraakbeen een beetje buigzaam is. In botweefsel liggen de cellen in kringen rondom kleine kanaaltjes. Door die kanaaltjes lopen bloedvaten. De botcellen zijn aan elkaar verbonden met uitlopers. De tussencelstof van bot bestaat vooral uit kalkzouten en collageen. Daardoor is botweefsel hard en niet buigzaam.

   
Kraakbeenweefsel Botweefsel

Bij baby’s bestaat het skelet vooral uit kraakbeenweefsel, waardoor baby’s erg flexibel zijn. Tijdens de groei verandert het meeste kraakbeen in bot, ook verandert de grote hoeveelheid collageen in kalkzout. Dit laatste proces gaat nog lang door. Daarom breken botten sneller bij oudere mensen. De schedelbeenderen van een baby zitten nog niet aan elkaar vast. Tussen de botten van de schedel van een baby zitten ruimten, die gevuld zijn met bindweefsel. Deze ruimten heten fontanellen. Na ongeveer anderhalf jaar zijn de fontanellen dichtgegroeid en is tussen de botten alleen nog een naad te zien.

Beenverbindingen

Er zijn soorten beenverbindingen. Het heiligbeen bestaat uit vergroeide wervels. De schedelbeenderen zitten aan elkaar vast met een naad. Tussen je ribben en borstbeen zit kraakbeen. Dit kraakbeen kan een beetje bewegen, zodat je borstkas groter kan worden bij ademhaling.

Een gewricht is een verbinding tussen botten. Het ene bot heeft een gewrichtskom en de andere bot heeft een gewrichtskogel. De gewrichtskogel kan bewegen in de gewrichtskom. Op de kogel en in de kom van een gewricht zit een laagje kraakbeen, zodat het bot soepel kan bewegen. De botten van het gewricht worden bij elkaar gehouden door het gewrichtskapsel. Bij sommige gewrichten zijn er ook stevige kapselbanden om het gewricht heen. De binnenkant van het gewrichtskapsel geeft gewrichtssmeer af. Deze stroperige vloeistof zorgt ervoor dat de botten soepel kunnen bewegen.

Er zijn typen gewrichten. Bij een rolgewricht draait het ene bot over het andere bot. Bij het scharniergewricht kan het gewricht als een scharnier bewegen. Bij een kogelgewricht draait de gewrichtskogel van het ene bot in de gewrichtskom van het andere bot. Daardoor is beweging in verschillende richtingen mogelijk.

Spieren

Door de spieren die aan je botten zijn bevestigd, kan je lichaam rechtop staan en bewegen. Alle skeletspieren (spieren die vastzitten aan het skelet) in je lichaam vormen je spierstelsel. Spieren liggen op meerdere niveaus in je lichaam: aan de oppervlakte en dieper in je lichaam. De buitenkant van de spier (spierschede) is gemaakt van bindweefsel. Aan beide kanten van de spier loopt de spierschede uit in een pees. Pezen zorgen voor de verbinding tussen spieren en botten. De plaats waar een spier aan een bot vastzit, heet aanhechtingsplaats, dit zijn meestal uitsteeksels van botten. Een skeletspier bestaat uit enkele spierbundels die elk worden omgeven door een laag bindweefsel. Elke spierbundel bestaat uit een aantal spiervezels. De spiervezels kunnen zich samentrekken, waardoor de spier dan korter en dikker wordt. Hierdoor trekt de spier aan de botten waaraan deze is bevestigd: hij brengt ze naar elkaar toe. Een buigspier en een strekspier die samen één beweging mogelijk maken, vormen een antagonistisch paar. De strekspier is de antagonist van de buigspier. Zo’n paar vind je bijvoorbeeld in je arm: je biceps moeten samentrekken als je je arm wilt buigen, de triceps moeten samentrekken als je je arm wilt strekken.

Een bewuste spierbeweging is een beweging die waarvan je jezelf bewust ben dat je deze uitvoert, zoals het buigen van je arm.Een onbewuste spierbeweging is een beweging waarvan je jezelf niet bewust bent dat je deze uitvoert, denk aan het kloppen van je hart.

Spieren bestaan uit eiwitten die kunnen samentrekken. Deze eiwitten heten actine en myosine. Deze liggen op een rij in de spierfibril. Op plaatsen waar de eiwitten elkaar overlappen, is de kleur wat donkerder. Daardoor zie je allemaal kleine streepjes in het weefsel als je dit bekijkt onder een microscoop. Dit type spierweefsel heet dwarsgestreept spierweefsel. Behalve skeletspieren heb je ook spieren in je organen. Deze spieren bewegen zonder dat je je daar bewust van bent. Voorbeelden van orgaanspieren zijn spieren in maag, darmen en hart. Het spierweefsel van orgaanspieren bestaat uit langwerpige cellen. In dit weefsel liggen de eiwitten niet netjes gerangschikt. Je ziet daardoor geen streepjes. Dit spierweefsel heet daarom glad spierweefsel. Ook in de wand van bloedvaten ligt glad spierweefsel. Ook je hart is een spier: de hartspier. Door samen te trekken pompt het hart bloed door het lichaam. Hartspierweefsel heeft een speciale structuur. De hartspier bestaat wel uit spierfibrillen, maar deze liggen niet naast elkaar in een spiervezel. Onder de microscoop zijn wel dwarsstreepjes te zien. Hartspierweefsel raakt niet snel vermoeid.

Wervelkolom

De dubbele S-vorm is de juiste vorm van de wervelkolom. De wervels van de wervelkolom zijn verbonden door tussenwervelschijven. Deze bestaan uit kraakbeen met een geleiachtige kern. Hierdoor is buiging van de wervelkolom mogelijk. De manier waarop je staat en zit, is je lichaamshouding. Bij een goede lichaamshouding is je rug recht. Je wervelkolom heeft dan een dubbele-S-vorm. Een goede lichaamshouding zorgt voor gelijke belasting van de tussenwervelschijven en voorkomt klachten aan rugspieren. Voor een juiste zithouding moeten je armen en benen een rechte hoek maken. Als je iets tilt moet je ook de dubbele-S-vorm behouden in je wervelkolom.

  1. Buk en til niet onnodig.

  2. Gebruik hulpmiddelen.

  3. Til niet te veel ineens.

  4. Zorg ervoor dat er niets in de weg staat als je gaat lopen.

  5. Sta steeds recht voor de last.

  6. Til nooit met gedraaide rug.

  7. Til met twee handen en houd de last zo dicht mogelijk bij je lichaam.

  8. Buig niet verder voorover dan noodzakelijk en gebruik ook je beenspieren.

  9. Til niet met gestrekte armen en niet hoger dan schouderhoogte.

  10. Luister naar je lichaam: neem signalen serieus. Je voelt zelf het best wat je rug wel en niet kan hebben.

Beweging

Spierkracht neemt af van spieren die je niet gebruikt: ze worden dunner en zwakker. Als je spieren veel gebruikt worden ze dikker en sterker.

Beweging is goed voor je spieren en je gezondheid. Je lichamelijke conditie verbetert bij veel beweging. Door voldoende beweging verbetert de coördinatie: spieren werken beter samen. Een beweging die je vaak doet, bijvoorbeeld fietsen, is opgeslagen in je motorische geheugen, waardoor je deze beweging kan doen zonder je spieren bewust aan te sturen. Een beweging die je kunt uitvoeren zonder erbij na te denken, noem je een geautomatiseerde beweging. Als je ongetraind gaat sporten, kun je spierpijn krijgen. Spierpijn ontstaat vaak na een beweging die je niet gewend bent. Getrainde spieren leveren betere prestaties. Met getrainde spieren krijg je ook minder snel een blessure. Een blessure is een beschadiging van een spier, bot of gewricht.

Bij een warming-up doe je steeds iets zwaardere oefeningen, waardoor er meer bloed naar je spieren stroomt. Ook worden de spieren hierdoor wat warmer.

Bij een coolingdown begin je met zware oefeningen, en je bouwt steeds verder af. Hierdoor stroomt er meer bloed naar je spieren, waardoor de afvalstoffen worden afgevoerd. RSI (repetitive strain injury) is een blessure die ontstaat door vaak achtereen dezelfde beweging te maken. De spieren in je arm en schouder zijn dan voortdurend gespannen, terwijl je lichaam bijna niet beweegt. Bij beginnende RSI-klachten heb je last van tintelingen, vermoeidheid en gevoeligheid van je nek, schouder of arm. De klachten verdwijnen vanzelf door even te rusten. Om RSI te voorkomen is het belangrijk dat je tussendoor regelmatig beweegt.

Vorm en de functie van botten

Het skelet van zoogdieren lijkt op elkaar. Er zijn wel verschillen voor de verschillende leefwijzens. Een dolfijn heeft bijvoorbeeld geen dijbeen, die heeft hij niet nodig.

Bij zoogdieren past de vorm van de poten bij de manier waarop een dier leeft. Mensen en beren zijn zoolgangers, katten zijn teengangers en paarden zijn topgangers / hoefgangers.

De onderkant van je voet is gewelfd: hij is gebogen om meer gewicht te kunnen dragen.

Begrippenlijst

skelet Alle botten of beenderen van een mens of dier
botten Weefsel dat stevig is en waardoor je rechtop kunt staan
beenderen Weefsel dat stevig is en waardoor je rechtop kunt staan
schedel De botten in het hoofd
wervelkolom Het deel van het skelet dat bestaat uit de halswervels, borstwervels, lendenwervels, heiligbeen en staartbeen
borstkas Het deel van het skelet dat bestaat uit de borstwervels, ribben en het borstbeen
schoudergordel Het deel van het skelet dat bestaat uit de schouderbladen en de sleutelbeenderen
bekken Het deel van het skelet dat bestaat uit de heupbeenderen en het heiligbeen
pijpbeenderen Botten met geel beenmerg in de mergholte en rood beenmerg in de koppen
geel beenmerg Beenmerg dat zich bevindt in de mergholte van pijpbeenderen
rood beenmerg Beenmerg dat zich bevindt in de koppen van pijpbeenderen en in platte beenderen
platte beenderen Botten met rood beenmerg
kalkzouten Geven stevigheid aan het botweefsel
collageen Zorgt ervoor dat botweefsel een beetje buigzaam blijft
kraakbeenweefsel Weefsel dat stevig en goed buigzaam is
botweefsel Weefsel dat heel stevig is en een beetje buigzaam
fontanellen De ruimte tussen de botten van de schedel van een baby
vergroeid Twee of meer beenderen zijn tot één geheel geworden
naad Een kronkelige verbinding die botten aan elkaar verbinden
gewricht Een beweeglijke verbinding tussen twee botten
gewrichtskogel Onderdeel van een gewricht dat draait in de gewrichtskom
gewrichtskom Onderdeel van een gewricht waarin de gewrichtskogel draait
gewrichtskapsel Zorgt ervoor dat de twee botten van een gewricht aan elkaar vast zitten
kapselbanden Helpen om de botten op hun plaats te houden
gewrichtssmeer Stroperige vloeistof waardoor botten soepel kunnen bewegen
kogelgewricht Gewricht waarbij de gewrichtskogel van het ene bot draait in de gewrichtskom van het andere bot
rolgewricht Gewricht waarbij het ene bot in de lengteas om het ander bot draait
scharniergewricht Gewricht waarbij het ene bot als een scharnier ten opzichte van het andere bot beweegt
spierstelsel Alle skeletspieren in het lichaam
spierschede Bindweefsel waardoor de spier is omgeven
pees Hiermee zitten spieren aan botten vast
spierbundel Een aantal spiervezels bij elkaar
spiervezel Een aantal hiervan vormen een spierbundel
biceps Is nodig om je onderarm te buigen
triceps Is nodig om je onderarm te strekken
antagonistisch paar Spieren die een tegengestelde werking hebben
spierfibril Deel van een spier waarin actine en myosine naast elkaar gerangschikt liggen
dwarsgestreept spierweefsel Spierweefsel waarin je kleine streepjes ziet (door de overlappende stukken van actine en myosine)
orgaanspieren De spieren in je organen die bewegen zonder dat je je daar bewust van bent
glad spierweefsel Spierweefsel waarin je geen streepjes ziet (doordat de eiwitten niet netjes gerangschikt liggen)
hartspierweefsel Spierweefsel met spierfibrillen die niet naast elkaar liggen in een spiervezel
dubbele-S-vorm De vorm die je wervelkolom heeft als je er van opzij naar kijkt
tussenwervelschijven Schijfjes kraakbeen tussen de wervels
geleiachtige kern Zit in de tussenwervelschijf en geeft een tussenwervelschijf zijn veerkracht
lichaamshouding De manier waarop je staat en zit
zithouding De manier waarop je zit
bochel Een krom vergroeide rug
conditie Hoe gemakkelijk, lang of snel je kunt bewegen
coördinatie Hoe goed verschillende spieren in het lichaam kunnen samenwerken
motorisch geheugen Een vorm van geheugen die zorgt voor de juiste coördinatie van een beweging
geautomatiseerde beweging Een beweging die je kunt uitvoeren zonder erbij na te denken
spierpijn Pijn door kleine beschadigingen in de spieren die je kunt krijgen als je een beweging doet die je niet gewend bent
blessure Een beschadiging van een spier, bot of gewricht
RSI Blessure die ontstaat door te vaak achtereen dezelfde beweging te maken
gewelfd Een gebogen vorm waardoor er beter gewicht gedragen kan worden