Naar alle leermiddelen

DU - H6

Grammatica

Werkwoorden met stam op een medeklinker + -m of -n

Als de stam van een werkwoord eindigt op een medeklinker volgend op een -m of -n, wordt er bij de du, er, sie, es, man en ihr vormen een extra -e- ingelast. Deze -e- wordt ook wel bindvocaal genoemd, en geldt ook voor het voltooid deelwoord.

Normale vervoeging Medeklinker + -m Medeklinker + -n
spielen atmen öffnen
ich spiele ich atme ich öffne
du spielst du atmest du öffnest
er/sie/es/man spielt er/sie/es/man atmet er/sie/es/man öffnet
wir spielen wir atmen wir öffnen
ihr spielt ihr atmet ihr öffnet
sie spielen sie atmen sie öffnen
Sie spielen Sie atmen Sie öffnen

Leerlijsten

Nederlands - Duits

Vrouwelijk   de stad die Stadt – die Städte
de gitaar die Gitarre – die Gitarren de viool die Geige – die Geigen
Onzijdig   de hobby das Hobby – die Hobbys
het drumstel das Schlagzeug – die Schlagzeuge de piano das Klavier – die Klaviere
aan sport doen Sport machen tennissen Tennis spielen
bevallen gefallen – gefallen voetballen Fußball spielen
dansen tanzen zingen singen – gesungen
fietsen Rad fahren – gefahren zwemmen schwimmen – geschwommen
gamen gamen met mit
leuk zijn Spaß machen of oder
lezen lesen – gelesen soms manchmal
naar de bioscoop gaan ins Kino gehen – gegangen dom / stom blöd
naar het museum gaan ins Museum gehen interessant interessant
naar het zwembad gaan ins Schwimmbad gehen leuk toll
naar muziek luisteren Musik hören makkelijk leicht
paardrijden reiten – geritten moeilijk schwierig
skiën Ski fahren – gefahren mooi schön
spelen spielen saai langweilig

Duits - Nederlands

abenteuerlich avontuurlijk draußen buiten
kicken voetballen schade jammer
irgendwann op een gegeven moment leider helaas
der Fußballverein de voetbalclub keine Ahnung geen idee
wechseln wisselen gleich zometeen / binnenkort
der Gegner de tegenstander manchmal af en toe / soms
trainieren trainen    

Zinnen

Wat doe je graag? Was machst du gern?
… vind ik leuk. … finde ich toll/macht mir Spaß/gefällt mir total.
Wat zijn je hobby’s? Was sind deine Hobbys?
Mijn hobby is … Mein Hobby ist … .
Mijn hobby’s zijn … en … . Meine Hobbys sind … und ….
Wanneer speel je? Wann spielst du … ?
Met wie ga je meestal …? Mit wem gehst du meistens …?
Ik speel elke maandag na school …. Ich spiele jeden Montag nach der Schule …..
Ik ga vaak met vrienden …. Ich gehe oft/manchmal mit Freunden ….