Naar alle leermiddelen

FA - SO H1 ABE-DH-CG

Grammatica

Bezittelijk Voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. In het Frans hangt de vorm altijd af van het zelfstandig naamwoord dat volgt.

C’est mon copain et c’est ma copine. Dat is mijn vriend en dat is mijn vriendin.

Enkelvoud Meervoud

Le / L'

Mannelijk / begint met klinker of stomme h

La

Vrouwelijk

Les

Meervoud

Mijn Mon Ma Mes
Jouw Ton Ta Tes
Zijn / Haar Son Sa Ses
Ons / Onze Notre Nos
Jullie / Uw Votre Vos
Hun Leur Leurs

Passé Composé

Om te vertellen wat je hebt gedaan, gebruik je in het Frans de passé composé.

Deze tijd maak je met een vorm van het werkwoord avoir en een voltooid deelwoord.

Het voltooid deelwoord is stam (heel werkwoord -er) + é

Il a parlé de ses vacances. Hij heeft over zijn vakantie gepraat.

Onregelmatige werkwoorden hebben ook een onregelmatig voltooid deelwoord.

J’ai fait un livre Ik heb een boek gemaakt.

Woordenlijst

Frans ⇄ Nederlands

la rentrée de eerste schooldag je crois ik geloof
rencontrer ontmoeten je prends ik neem, ik pak
l’ami(e) de vriend(in) j’ai peur ik ben bang
le frère de broer rester blijven
le/la jeune de jongere arriver aankomen
la découverte de ontdekking il fait froid het is koud
en avion met het vliegtuig il fait mauvais het is slecht weer
en train met de trein il a plu het heeft geregend
en bateau met de boot il pleut het regent
en voiture met de auto le temps het weer, de tijd
pourquoi waarom tout alles, alle
parce que omdat presque bijna
mais maar trop te, te veel
incroyable ongelofelijk d’abord ten eerste, eerst
content(e) tevreden enfin eindelijk
en Espagne v in/naar Spanje au printemps in de lente
en Allemagne v in/naar Duitsland en été in de zomer
en Angleterre v in/naar Engeland en automne in de herfst
aux Pays-Bas m mv in/naar Nederland en hiver in de winter
en Belgique v in/naar België toujours altijd
le voyage de reis je veux ik wil
le pays het land à l’étranger m in het buitenland
la famille de familie fatigué(e) moe
la sœur de zus voyager reizen
la sortie het uitstapje la ville de stad
au début in het begin, eerst néerlandais Nederlands
ensuite daarna anglais Engels
pauvre arm allemand Duits
loin ver espagnol Spaans
la météo het weerbericht français Frans

Zinnenlijst

Nederlands → Frans

Hoe gaat het met je? Comment vas-tu?
Het gaat goed! / Niet slecht. Ça va bien! / Pas mal.
Heb je een leuke vakantie gehad? Tu as passé de bonnes vacances?
Ja, het was super! Oui, c’était super!
Waar ben je naartoe geweest? Tu as été ou?
Ik ben met de auto naar Italië geweest. J’ai été en Italie en voiture.
Met wie? Avec qui?
Met mijn ouders en mijn broer. Avec mes parents et mon frère.
Was het mooi weer? Il a fait beau?
Ja, het was warm. Het was 28 graden. Oui, il a fait chaud. Il a fait 28 degrés.
Wat heb je deze zomer gedaan? Qu’est-ce que tu as fait cet été?
Ik ben naar het strand geweest. J’ai été à la plage.
Ik heb gefietst. J’ai fait du vélo.
Ik heb een museum bezocht. J’ai visité un musée.
Heb je Frans gesproken? Tu as parlé français?
Ja, een beetje. / Nee, helemaal niet. Oui, un peu. / Non, pas du tout.
Ik heb nu veel Franse vrienden. Maintenant, j’ai beaucoup d’amis français.