Naar alle leermiddelen

FA - H2 - TW2

Grammatica

Bijvoeglijk Naamwoord

Het bijvoegelijk naamwoord in het Frans heeft verschillende uitgangen, die veranderen door het ding of mens dat wordt omschreven door het bijvoeglijk naamwoord.

  mannelijk vrouwelijk
enkelvoud -e
meervoud -s -es

Il est grand Ils sont grands Elle est grande Elles sont grandes

Als een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e, dan krijgt het woord in de vrouwlijke vormen geen extra e. Dit geld ook voor een -s bij het mannelijk meervoud.

Let op: een é of è telt niet voor deze regel.

un garçon timide une fille timide

le livre préféré la matière préférée

Onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden

Er zijn ook een aantal onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden. Die vind je hieronder.

mannelijk   vrouwelijk   vertaling
enkelvoud meervoud enkelvoud meervoud  
bon bons bonne bonnes goed / lekker
beau beaux belle belles mooi
nouveau nouveaux nouvelle nouvelles nieuw
vieux vieux vieille vieilles oud

Positie van het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord staat in het Frans vaak achter het zelfstandig naamwoord.

un chat noir een zwarte kat

Bij de kleuren en nationaliteiten staat het bijvoegelijk naamwoord altijd achter het zelfstandig naamwoord. De volgende bijvoeglijke naamwoorden staan voor het zelfstandig naamwoord.

  vertaling
bon goed / lekker
beau mooi
grand groot
nouveau nieuw
petit klein
vieux oud

Woordenschat

le mariage het huwelijk la tante de tante
la fête het feest le copain, la copine de vriend / vriendin
le cousin, la cousine de neef, de nicht le rendez-vous de afspraak
tout le monde iedereen le portable de mobiele telefoon
j’attends ik wacht (op) la glace het ijsje
un/une autre een ander(e) content(e) tevreden
là-bas daar(ginds) interdit(e) verboden
à coté de naast nul(le) waardeloos
souvent vaak donc dus
parfois soms maintenant nu
mignon(ne) schattig vite snel
pénible lastig peut-être misschien
sympa aardig, leuk après daarna, na
le/la pauvre de arme ziel arrêter ophouden, stoppen
en train de bezig met j’en ai marre ik ben het zat
on vient we komen présenter voorstellen
je n’ai pas faim ik heb geen honger écouter luisteren
regarder kijken (naar) participer à meedoen aan
partager delen trouver vinden
changer veranderen gagner winnen
le lapin het konijn la maison het huis
la tortue de schildpad la cuisine de keuken
le hamster de hamster la chambre de kamer
l’oiseau m de vogel le salon de woonkamer
le poisson de vis la salle de bains de badkamer
le cochon d’Inde de cavia le lit het bed
je m’occupe de ik zorg voor l’armoire v de kast
la nourriture het voedsel, het eten la table de tafel
malade ziek la chaise de stoel
heureux, heureuse gelukkig la fenêtre het raam
vieux, vieille oud les loisirs m mv de vrije tijd
actif, active actief le paysage het landschap
gentil(le) aardig, lief car want
câlin(e) aanhalig je me lève ik sta op
intelligent(e) slim tôt vroeg
acheter kopen dormir slapen
donner geven travailler werken
exister bestaan jouer à la console gamen
aider helpen vivre leven
on peut we kunnen je vis ik leef, woon

Zinnenlijst

Heb jij broers en zussen? Tu as des frères et sœurs?
Ja, ik heb een zusje van tien. Oui, j’ai une petite sœur de dix ans.
Hoe is zij? Elle est comment?
Ze is schattig. Maar soms is ze lastig. Elle est adorable. Mais, parfois elle est pénible.
Wat doen jullie graag samen? Qu’est-ce que vous aimez faire ensemble?
We kijken graag tv. On aime regarder la télé.
Hoe heet zij? Comment elle s’appelle?
Zij heet Samira. Elle s’appelle Samira.
Heb jij een huisdier? Tu as un animal domestique?
Ja, ik heb een hond en twee katten. Oui, j’ai un chien et deux chats.
Mijn hond heet Brownie en hij is erg oud. Mon chien s’appelle Brownie et il est très vieux.
Hoe vind jij jouw slaapkamer? Comment tu trouves ta chambre?
Ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot. J’aime bien ma chambre, elle est grande.
Er staat een bed in en een bureau. Il y a un lit et un bureau.
Ben jij vaak in jouw slaapkamer? Tu es souvent dans ta chambre?
Ja, om te kletsen met mijn vrienden. Oui, pour discuter avec mes amis.
Wat doe je in je kamer? Qu’est-ce que tu fais dans ta chambre?
Ik maak huiswerk en ik luister naar muziek. Je fais mes devoirs et j’écoute de la musique.
Waar woon jij? Tu habites où?
Ik woon in Parijs. J’habite à Paris.
Woon jij in een huis? Tu habites dans une maison?
Nee, ik woon in een flat. Non, j’habite dans un appartement.