Naar alle leermiddelen

FA - SO H5_ AB

Woordenlijst

apprendre à leren om la main de hand
arrête! hou op! le conseil het advies
attendre wachten le corps het lichaam
avoir peur bang zijn le doigt de vinger
bouger bewegen le dos de rug
c’est mieux het is beter le médicament het medicijn
chez le docteur bij/naar de dokter le pied de voet
contre tegen le ventre de buik
dangereux / dangereuse gevaarlijk les yeux (m; mv) de ogen
essayer proberen malade ziek
être en forme in vorm zijn participer à meedoen aan
facile makkelijk partout overal
fais attention pas op peut-être misschien
fatigué(e) moe rater missen / mislopen
grave ernstig repose-toi bien rust goed uit
guérir genezen sûr(e) zeker
l’hôpital (m) het ziekenhuis traiter behandelen
l’oreille (v) het oor utiliser gebruiken
la gorge de keel vas-y ga je gang
la jambe het been viens kom

Zinnenlijst

Ça va? Gaat het? Non, je reste au lit. Nee, ik blijf in bed.
Non, je pense que je suis malade. Nee, ik denk dat ik ziek ben. Qu’est-ce que tu as? Wat heb je?
Je ne me sens pas bien. Ik voel me niet goed. J’ai mal à la tête. Ik heb hoofdpijn.
Tu vas voir le docteur? Ga je naar de dokter? J’ai 39 de fièvre. Ik heb 39 graden koorts.
Oui, j’ai rendez-vous cet après-midi. Ja, ik heb vanmiddag een afspraak. J’ai eu un accident. Ik heb een ongeluk gehad.
    J’ai le bras cassé. Ik heb een gebroken arm.