GS - 4.2&3
Lodewijk XIV
Lodewijk XIV (14e) was een absoluut heerser: hij had alle macht, en de ministers deden wat hij zei. Hij praatte zijn macht goed, door te zeggen dat God hem die macht had gegeven: het Droit Divin. Als iemand vindt dat hij aangesteld is door God, en hij heeft alle macht, noemen we dit absolutisme. Lodewijk stichtte ook een beroepsleger met soldaten met een vast loon, in plaats van huurlingen. Ook schaf hij de rechten van de hugenoten (protestanten) af, waardoor ze geplunderd werden door soldaten en geen beroep meer mochten hebben. Hierdoor vluchtte veel protestanten. Lodewijk vertrouwde de adel niet. In zijn enorme paleis in Versailles werden grote feesten, jachtpartijen en officiële bijeenkomsten georganiseerd, waar de adel bij moest zijn. Om controle te houden over de adel liet hij ze in zijn paleis wonen, en hij liet mensen die te machtig waren opsluiten. Minister Colbert was de enige minister van burgerlijke afkomst. Hij zorgde ervoor als minister van Financiën dat er staatsfabrieken kwamen waar luxeproducten werden gemaakt en hij liet de belastinginning verbeteren. Dit deed hij door opzichters te benoemen die streng toezicht hielden. De kritiek op Lodewijk nam wel toe, want de burgers waren niet erg rijk, Lodewijk had enorme schulden achtergelaten en de belastingen stegen.
De verlichting
Koning Lodewijk XV vond wetenschap en kennis belangrijk en het verzamelen van die informatie in een encyclopedie vond hij een goed idee. Maar hij was het niet eens met de inhoud van het boek, want er stonden niet zulke positieve dingen in over de koning en de kerk. Hij liet het boek verbieden, en de maker, Denis Diderot, oppakken. Toen hij weer vrijkwam, liet hij zijn boek in Zwitserland drukken, waardoor de mensen het stiekem konden lezen. De Verlichting zorgde ervoor dat mensen rationaal gingen nadenken, over bijvoorbeeld sociale, politieke en religieuze problemen. John Locke was een verlichtingsfilosoof die de natuurwetten bedacht: iedereen wordt geboren met het recht tot leven, bezit en vrijheid.
De verlichtingsfilosoof Montesquieu bedacht de driemachtenleer (ookwel trias politica of scheiding der machten): er zouden drie gescheiden machten moeten zijn: de wetgevende macht, die wetten maakt. De rechtsprekende macht, die straffen uitdeelt op basis van de wet. En de uitvoerende macht, die zorgt dat de wetten worden nageleefd. Rousseau bedacht het sociale contract: volgens hem moesten er afspraken gemaakt worden tussen het bestuur, waarbij het volk het bestuur controleert. Rousseau was tegen de koning. De verlichtingsideeën waren verboden, waardoor erover praten stiekem moest. Vrouwen deden dit meestal in een salon, en mannen in een café.
Kenmerkende aspecten
- Absolutisme:
Enkele vorsten trokken de macht naar zich toe. Vooral de Franse koning Lodewijk XIV slaagde daar goed in.
- De verlichting:
De invloed van de kerk nam af, en mensen, voornamelijk verlichtingsfilosofen, ontwikkelden ideeën over de samenleving, de politiek en religie.