Naar alle leermiddelen

NE - H5&6

Woordenschat

Bijbelse en mythologische uitdrukkingen

Veel uitdrukkingen uit de mythologie en de Bijbel gebruiken we nog in het Nederlands. Zoals adamsappel uit de Bijbel, en spartaans uit de Griekse en Romeinse mythologie.

Oude naamvallen

In het Nederlands vind je nog veel resten van oude naamvallen. Oude naamvallen bestaan vaak uit vormen van de (den, der, des) of te (ten, ter).

Grammatica

Werkwoorden in samengestelde zinnen

Een samengestelde zin heeft meerdere persoonsvormen, zoals de zin “Petra ging in bad, ondanks dat ze al onder de douche heeft gestaan”. Om de werkwoordsvormen in een samengestelde zin te bepalen, gebruik je het volgende stappenplan:

  1. Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen:
    Petra ging in bad | ondanks dat ze al onder de douche heeft gestaan.

  2. Zoek alle werkwoorden:
    Petra ging in bad | ondanks dat ze al onder de douche heeft gestaan.

  3. Bepaal van alle werkwoorden de werkwoordsvorm:
    Petra ging (zww) in bad | ondanks dat ze al onder de douche heeft (hww) gestaan (zww).

Betrekkelijk voornaamwoord

Een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw) wijst terug naar een eerder genoemd woord of woordgroep: het antecedent. Betrekkelijke voornaamwoorden zijn meestal die, dat, wie of wat. De fiets, die gestolen was, is weer teruggevonden.

Als je wie of wat kunt vervangen door degene die of datgene wat, is er geen antecedent. Je spreekt dan van een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw m.i.a.).

Je gebruikt het betrekkelijk voornaamwoord die bij de-woorden en dat bij het-woorden. Als je die of dat kunt vervangen door deze of dit, is het een aanwijzend voornaamwoord. Het betrekkelijk voornaamwoord wat als je verwijst naar een overtreffende trap, een onbepaald voornaamwoord of een hele zin. Je gebruikt wie als je verwijst naar een persoon. Je gebruikt dan een voorzetsel + wie.

Formuleren

Variatie in zinslengte

Door te variëren in de lengte van zinnen, kun je een tekst aantrekkelijker maken, want te veel korte zinnen maken een tekst saai. Gebruik niet te veel lange zinnen, want dat kan onlogisch overkomen.

Verbanden tussen zinnen

Door verbanden duidelijk aan te brengen, kun je een tekst aantrekkelijker maken. Je kan verbanden aanbrengen door verwijswoorden, of door signaalwoorden.

Hieronder zie je een overzicht van verwijs- en signaalwoorden.

Verwijswoorden  
Persoonlijke voornaamwoorden Hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun
Bezittelijke voornaamwoorden Zijn, haar, hun
Aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden Deze, die, dit, dat
Bijwoorden Daar, waar, toen, zo
Waar+voorzetsel / wie+voorzetsel waarmee, waarover, met wie, over wie
Signaalwoorden  
opsomming om te beginnen, ook, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte, en
tegenstelling maar, toch, daar staat tegenover, desondanks, echter, aan de ene kant … aan de andere kant
tijd (chronologie) eerst, daarna, dan, toen, eens, vroeger, nu, ooit, later, voordat, nadat, uiteindelijk
oorzaak-gevolg daardoor, doordat, als gevolg van, zodat
reden daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers
voorbeeld zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals
conclusie/samenvatting kortom, dus, daarom, al met al, samengevat
voorwaarde als (… dan), indien, tenzij, wanneer

Spelling

Hoofdletters en aanhalingstekens

Je gebuikt een hoofdletter aan het begin van een zin, behalve als een zin niet begint met een letter. Ook gebruik je hoofdletters bij namen. Je gebruikt aanhalingstekens bij citaten, bij titels en als je een woord zelf bedoelt, en niet de betekenis.

Persoonsvormen in samengestelde zinnen

Om de persoonsvormen in samengestelde zinnen te achterhalen, kun je de tijd veranderen of het aantal veranderen. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvormen.

Samenstellingen

Samenstellingen met 1 klemtoon schrijf je in het Nederlands aan elkaar. Hieronder zie je welke woorden je nog meer aan elkaar schrijft:

  1. Samenvattingen van minder dan 4 woorden.

  2. Samenstellingen met er, hier, daar of waar.

  3. Samenstellingen met honderd of duizend.

  4. Vaak voorkomende samengestelde werkwoorden.

  5. Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord.

  6. Een splitsbaar werkwoord in dezelfde volgorde als de infinitief.

Persoonsvorm of voltooid deelwoord

De persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord klinken soms hetzelfde bij zwakke werkwoorden (verdient, verdiend). Gebruik het volgende stappenplan om de juiste spelling te gebruiken:

  1. Verander van tijd: het voltooid deelwoord verandert niet.

  2. Gebruik de spellingsregels om de juiste spelwijze te bepalen:
    Een voltooid deelwoord schrijf je op een t als de laatste letter van de stam in ‘t ex kofschip zit.