BI - H4 - TW4
Puberteit en geslacht
Het geslacht of sekse van een mens kun je herkennen aan geslachtskenmerken. De primaire geslachtskenmerken zijn al bij de geboorte aanwezig. Bij mannen zijn dit de penis en balzak, bij vrouwen de vulva. Mensen met mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken zijn intersekse. De secundaire geslachtskenmerken ontstaan vanaf de puberteit. Bij mannen zijn dit haren rond hun geslachtsdeel, een zwaardere stem en een gespierdere lichaamsbouw. Bij vrouwen zijn dit borsten, brede heupen en rondere lichaamsvormen.
In de puberteit zijn er veel lichamelijke en geestelijke veranderingen, zoals een groeispurt, het functioneren van de geslachtsorganen, zelfstandiger worden en belangstelling krijgen voor anderen.
Vrouwelijk voortplantingsstelsel
De meeste organen van het vrouwelijk voorplantingsstelsel liggen in de onderbuik, zoals de baarmoeder. In de eierstokken vindt de ontwikkeling van eicellen plaats. Deze onrijpe eicellen zijn al sinds de geboorte aanwezig. De eicel zit in een follikel. Follikels kunnen groeien (vanaf de puberteit) en openbarsten. Er is dan een eisprong (ovulatie). Het follikelweefsel dat overblijft, vormt het gele lichaam. De vrijgekomen eicel bevat veel reservevoedsel en gaat naar de eileider. In de eileider kan de eicel bevrucht worden door een zaadcel.
De uitwendige geslachtsorganen van een vrouw is de vulva. De clitoris is gevoelig voor prikkels die een fijn gevoel geven. Alleen de clitoriseikel is zichtbaar. De clitorishoed is de huid om de clitoriseikel. Bij seksuele opwinding vullen de zwellichamen zich met bloed. De binnenste schaamlippen zijn gladde huidplooien.
Klieren in de binnenste schaamlippen zorgen bij seksuele opwinding voor slijm. De binnenste schaamlippen zijn vaak groter dan de buitenste.
Het maagdenvlies is een randje weefsel aan de buitenkant van de vagina.
De baarmoeder heeft een dikke en gespierde wand.
De baarmoeder maakt elke maand een dikke slijmvlieslaag aan. Als er geen bevruchting heeft plaatsgevonden wordt een vrouw ongesteld. Er komt dan erg veel bloed en slijm uit de vagina. Dit wordt opgevangen met maandverband, tampons of menstruatiecups. De menstruatie en ovulatie volgt een cyclus: de menstruatiecyclus.
Hormonen regelen de werking van organen. De hypofyse is een belangrijke hormoonklier. Bij vrouwen produceert de hypofyse het hormoon oestrogeen. Dit hormoon is verantwoordelijk voor het rijpen van follikels. Na de overgang neemt de hoeveelheid oestrogeen af, een vrouw wordt dan niet meer ongesteld.
Mannelijk voortplantingsstelsel
Mannen produceren zaadcellen in de teelballen. De teelballen liggen in de balzak, omdat de temperatuur daar optimaal is. Zaadcellen worden vervolgens opgeslagen in de bijballen. De zaadleiders vervoeren zaadcellen langs de zaadblaasjes en prostaat. Deze organen voegen vocht toe, waarna de zaadcellen sperma genoemd worden. De urinebuis vervoert zowel sperma als urine.
De penis brengt het sperma in de vagina tijdens geslachtsgemeenschap (seks). De zwellichamen in de penis vullen zich met bloed bij opwinding, zodat de penis in de vagina past. De penis is dan in erectie. Mannen hebben vaak erecties, ook bij niet-seksuele momenten. De eikel is gevoelig voor prikkels die een fijn gevoel geven. Hierdoor kan een man een zaadlozing krijgen.
De voorhuid is een huidplooi om de eikel. Deze huidplooi beschermt de eikel tegen ontsteking.
Het maken van zaadcellen gebeurt door het hormoon testosteron.
Een zaadcel is de kleinste menselijke cel. Deze cel kan met zijn zweepstaart zelf bewegen.
Seksualiteit
Tot het begrip seksualiteit horen alle gedachten, gevoelens en handelingen die te maken hebben met lust (fijne gevoelens en opwinding), intimiteit (verbonden gevoel) en voortplanting.
Een orgasme (klaarkomen) is een lekker gevoel door de prikkeling van de eikel of clitoris. Bij mannen vindt er een zaadlozing plaats. Bij vrouwen spannen de spieren rond de vagina zich aan. Als je bij jezelf een orgasme veroorzaakt, heet dit zelfbevrediging (masturbatie).
Pornografie zijn foto’s, films of teksten die gemaakt zijn om iemand seksueel te prikkelen. Pornografie is vaak niet realistisch.
Mensen die heteroseksueel zijn, vallen op mensen van het andere geslacht. Homoseksuelen vallen op mensen van hetzelfde geslacht (bij vrouwen heet dit lesbisch). Mensen die tot beide geslachten zijn aangetrokken, zijn biseksueel. Mensen die zich niet aangetrokken voelen, zijn aseksueel. Mensen die geslacht niet uitmaakt, zijn panseksueel.
Het begrip geslacht gaat over lichamelijke kenmerken. Er zijn 3 geslachten: man, vrouw en intersekse. Het begrip gender gaat over hoe je gedrag en je gevoel. Bij een transgender komt het gevoel niet overeen met het lichaam. Als iemand zich daar ongemakkelijk over voelt, noem je dat genderdysforie.
Een gezonde seksuele relatie bestaat uit een aantal kenmerken: gelijkwaardigheid, respect en vertrouwen. Wensen zijn dingen die je graag zou willen. Grenzen zijn dingen die je niet wilt doen. Seksueel grensoverschrijdend gedrag is het maken van seksuele opmerkingen of handelingen zonder dat de ander dat wil. Bij ongewenste intimiteiten raakt iemand je aan als je dat niet wilt. Bij seksueel geweld dwing je de ander tot seksueel contact. Bij aanranding wordt geweld of bedreiging gebruikt om seksuele handelingen te verrichten. Bij verkrachting vindt hierbij geslachtsgemeenschap plaats. Als dit gebeurt binnen een familie heet dit incest. Een loverboy gaat een relatie aan met een meisje, om haar vervolgens te dwingen veel geld te verdienen aan prostitutie.
Veilig vrijen
Geboorteregeling betekent dat een vrouw bepaalt of ze een kind wil. Anticonceptiemiddelen zorgen ervoor dat er geen zwangerschap kan ontstaan.
Als een vrouw zwanger is, wordt ze niet ongesteld. Na de eerste dag dat ze ongesteld zou moeten zijn, is ze overtijd.
Sommige anticonceptiemiddelen beschermen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s). Besmetting van deze ziektes kan plaatsvinden door geslachtsgemeenschap of door ander seksueel contact. De meest voorkomende soa in Nederland is chlamydia. Deze ziekte wordt veroorzaakt door een bacterie, en zorgt (soms) voor waterige urine en pijn bij het plassen. Een bekende soa is aids (veroorzaakt door het hiv-virus). Iemand die besmet is met dit virus is seropositief. Deze persoon moet zo snel mogelijk hiv-remmers slikken om de besmetting tegen te gaan. Aids tast het afweersysteem aan.
Andere soa’s zijn genitale herpes en genitale wratten.
Zwangerschap
Zaadcellen kunnen eicellen bevruchten in de eileiders. Een eicel kan maar door 1 zaadcel worden bevrucht. De buitenste laag wordt ondoordringbaar nadat de kop van een zaadcel is binnengedrongen.
Het gele lichaam produceert hormonen, waardoor het baarmoederslijmvlies nog dikker wordt.
Als de eicel niet wordt bevrucht, sterft het gele lichaam af, waardoor er een menstruatie plaats vindt. Als de eicel wel wordt bevrucht, blijft het gele lichaam hormonen produceren, waardoor het baarmoederslijmvlies niet wordt afgebroken.
Een bevruchte eicel deelt zich. Het heet nu een zygote. Deze zygote wordt naar de baarmoeder vervoerd, waar het zich innestelt. De zygote groeit uit tot een embryo. Na 8 weken wordt het een foetus genoemd. Tijdens de zwangerschap treden geen menstruaties op.
In de eerste weken van de zwangerschap zorgt het baarmoederslijmvlies voor voeding. Daarna ontstaat de placenta (moederkoek). In de placenta lopen de bloedvaten van de moeder erg dicht langs de bloedvaten van het embryo. Hierdoor komt er zuurstof in het bloed van het embryo, en afvalstoffen komen in het bloed van de moeder. De navelstreng verbindt het embryo met de placenta.
Om de foetus liggen 2 vruchtvliezen. De foetus drijft in het vruchtwater. Hierdoor wordt de foetus beschermd tegen uitdroging, stoten en temperatuursveranderingen.
Tijdens de zwangerschap worden echo’s gebruikt om een beeld van de foetus te krijgen. Een prenataal onderzoek is een onderzoek tijdens de zwangerschap. De eerste prenatale test is de combinatietest. Hier wordt er vastgesteld of het kindje het syndroom van down zou kunnen hebben. Dit wordt gedaan met een bloedonderzoek en nekplooimeting. Een NIPT-test is een bloedtest bij de moeder om het DNA van de placenta te onderzoeken. Hierdoor kan ook veel informatie gevonden worden.
Tijdens de 20-wekenecho wordt de foetus onderzocht op aangeboren afwijkingen. Ouders kunnen ook een pretecho maken om de foetus alvast te zien.
De eerste verschijnselen van bevalling zijn samentrekkingen van de baarmoeder: weeën. Tijdens de weeën worden de baarmoederhals en de baarmoedermond wijder (ontsluiting). Ook de vruchtvliezen breken, waardoor het vruchtwater via de vagina wegvloeit. Tijdens de uitdrijving persen krachtige persweeën de baby naar buiten.
Bij een normale bevalling komt eerst het hoofd naar buiten. Bij een stuitligging komen eerst de voeten naar buiten. Bij een dwarsligging is een keizersnede nodig.
De nageboorte is het uitdrijven van de placenta, resten van de navelstreng en vruchtvliezen.