Naar alle leermiddelen

BI - H5 - TW1

Zintuigen

Een zintuig is een orgaan die reageert op invloeden uit je omgeving: prikkels (zoals licht of geur). De zintuigcellen in zintuigen zetten de prikkels om in impulsen: elektrische signaaltjes naar je hersenen. Een adequate prikkel is een prikkel waar een bepaald zintuig gevoelig voor is.

Zintuig Ligging Adequate prikkel
Zichtszintuig In de ogen Licht
Gehoorzintuig In de oren Geluid
Evenwichtszintuig In de oren Zwaartekracht
Reukzintuig In de neus Geur
Smaakzintuig In de tong Smaak
Warmtezintuig In de huid Warmte
Koudezintuig In de huid Kou
Drukzintuig In de huid Druk
Tastzintuig In de huid Lichte aanraking

Met een pijnpunt (uiteinde van bepaalde zenuwen) kun je pijn waarnemen.

Je hersenen registreren alleen impulsen, als deze de drempelwaarde behalen. Hoe sterker een prikkel, hoe meer impulsen er worden verzonden: een hoge impulsfrequentie. Bij gewenning is je lichaam gewend aan een prikkel.

Voelen

De huid bestaat uit de opperhuid en de lederhuid.

De opperhuid bestaat uit de hoornlaag (met dode cellen) en de kiemlaag (met levende cellen). De hoornlaag beschermt tegen ziekteverwekkers, uitdroging en beschadiging. In de haarzakjes zitten haren en talgklieren (die zorgen voor soepelheid). In de hoornlaag zitten wel bloedvaten, in de kiemlaag niet.

In de lederhuid zitten zintuigen: de warmte-, koude-, druk- en tastzintuigen. Zweetklieren zorgen voor afkoeling van het lichaam. In de lederhuid zitten ook haarspiertjes.

Het onderhuidse bindweefsel is vet dat isolerend werkt.

Een brandwond is een huidbeschadiging die veroorzaakt wordt door warmte, chemicaliën of elektriciteit.

Ruiken en proeven

Het reukzintuig zit in het neusslijmvlies bovenin je neusholte. Verschillende types reukzintuigcellen zijn gevoelig voor verschillende geuren.

In je tong liggen groeven (een soort kuiltjes). Hierin liggen smaakknopjes die 5 verschillende smaken kunnen onderscheiden: zoet, zout, zuur, bitter en umami.

Horen

Je oorschelp vangt geluiden op, en geleidt deze vervolgens naar je trommelvlies via je gehoorgang. In je gehoorgang liggen oorsmeerkliertjes, waar oorsmeer wordt gemaakt. Het trommelvlies gaat samen met het geluid trillen. Je gehoorbeentjes (hamer, aanbeeld, stijgbeugel) geven de trillingen door aan een vlies in het slakkenhuis. In het slakkenhuis gaat een vloeistof trillen. Deze trillingen worden door gehoorzintuigcellen omgezet in impulsen.

De buis van Eustachius verbindt de trommelholte met de keelholte. Deze zorgt voor een gelijke luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies.

Zien

Je wenkbrauwen zorgen ervoor dat vocht niet in je ogen loopt. Je wimpers beschermen je ogen tegen vuil en fel licht. De traanklieren produceren traanvocht, wat de ogen reinigt. Je oogspieren draaien je oog in de gewenste richting. Aan de voorkant van je oog ligt het hoornvlies: een beschermende, stevige laag.

Je ogen zijn vooral gevuld met een soort gelei: het glasachtig lichaam. Achter de iris en pupil ligt de lens, die ervoor zorgt dat je scherp kan zien.

De buitenkant van het oog bestaat uit het harde oogvlies (voor stevigheid en bescherming), het vaatvlies (met veel bloedvaten) en het netvlies (met zenuwcellen).

Recht tegenover je pupil ligt de gele vlek: een plek waar je erg scherp kan zien. De blinde vlek (de plek waar je oogzenuw je oog verlaat) bevat helemaal geen zintuigcellen.

Je hebt 2 typen zintuigcellen in je oog: kegeltjes en staafjes:

  Staafjes Kegeltjes
Functie Zwart/grijs/wit contrasten kunnen zien Kleuren kunnen zien
Drempelwaarde Laag Hoog
Plek Overal, behalve in de gele vlek Vooral in de gele vlek en de buurt daarvan

Je pupil wordt groter bij weinig licht, en kleiner bij veel licht: je pupilreflex. Dit is om schade aan je ogen te voorkomen.

Licht valt omgekeerd op je netvlies. Daarom wordt dit beeld weer omgedraaid door je hersenen.

Iemand die bijziend is kan alleen dichtbij goed zien, doordat de oogbol te langwerpig is.

Iemand die verziend is, kan alleen in de verte goed zien, doordat de oogbol te plat is.

Het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) en je zenuwen. De zenuwen verbinden het hele lichaam met het centrale zenuwstelsel.

Het zenuwstelsel verwerkt impulsen, en bedient spieren en klieren.

Een zenuwcel bestaat uit een cellichaam met celkern, uitlopers die naar het cellichaam toe geleiden, en uitlopers die van het cellichaam af geleiden. Verschillende uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw.

Gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel. De cellichamen liggen vaal vlak bij het centrale zenuwstelsel. Ze hebben 1 lange, naar de zintuigcel toe lopende uitloper.

Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren. De cellichamen liggen in het centrale zenuwstelsel. Ze hebben 1 lange, van de zintuigcel af lopende uitloper.

Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel, en zijn onderling verbonden met uitlopers. Ze verbinden gevoelszenuwcellen met bewegingszenuwcellen.

Alle bewuste reacties gaan via de hersenen. Een reflex is een snelle, onbewuste reactie op een prikkel. Dit is vaak om het lichaam te beschermen, zoals de ooglidreflex.

De reflexboog is de weg die impulsen afleggen bij een reflex:

  1. Impulsen ontstaan in zintuigcellen

  2. De impulsen worden via zenuwen naar schakelcellen geleid

  3. Schakelcellen geleiden impulsen direct door naar de zenuwen die verbonden zijn met spieren

  4. Deze zenuwen geleiden impulsen naar spieren, waardoor ze samentrekken

  5. De schakelcellen geven ook impulsen naar de hersenen, waardoor je je bewust wordt van de prikkel.

Gedrag

Gedrag bestaat uit alle handelingen die een organisme doet. Een gedragsketen is een verzameling van handelingen die in een bepaalde volgorde worden uitgevoerd.

Gedrag wordt veroorzaakt door prikkels. Een respons is een reactie op een prikkel. Een inwendige prikkel ontstaat binnen je lichaam, en een uitwendige prikkel niet. Motivatie is de bereidheid om te reageren op prikkels.

Gedrag kan aangeboren (sinds je geboorte) en aangeleerd zijn. Gedrag tussen soortgenoten onderling is sociaal gedrag. Een prikkel of handeling bij sociaal gedrag is een signaal.

Waarden zijn dingen die mensen belangrijk vinden in het leven. Normen zijn regels die veel mensen hebben.

Het feitelijke gedrag dat je waarneemt, is een observatie. Jouw mening/inzicht over dit gedrag is een interpretatie.

Hormonen en regelen

Hormonen regelen de werking van organen. Hormoonklieren geven hormonen af aan het bloed. Belangrijke hormoonklieren zijn de hypofyse, de schildklier, de eilandjes van Langerhans, de bijnieren en de teelballen.

De eilandjes van Langerhans liggen in de alvleesklier, en zorger ervoor dat er niet te veel of te weinig glucose in het bloed zit. Door insuline te produceren wordt glucose omgezet in glycogeen, en daalt het glucosegehalte. Door glucagon wordt glycogeen juist omgezet in glucose, om het glucosegehalte te laten stijgen. Deze manier van bijsturen heet terugkoppeling.

De bijnieren geven adrenaline af als je boos of bang bent, of als je schrikt. Hierdoor gaat het hartritme omhoog, en het lichaam wordt klaargemaakt voor een snelle reactie.