Naar alle leermiddelen

EC - H3 - TW2

Markten

Op een concrete markt (zoals een supermarkt) zijn de aanbieders en kopers op dezelfde plek. Op een abstracte markt (zoals de huizenmarkt) niet.

De prijs die kopers willen betalen voor een product is de betalingsbereidheid. Als deze hoger is, is er sprake van een consumentensurplus: het verschil tussen de productprijs en de betalingsbereidheid. Het consumentensurplus kun je berekenen door de breedte en hoogte van het vlak boven de productprijs te delen door 2. In de figuur hiernaast is het de breedte en hoogte van het oranje vlak, bij een prijs van 200.

De reactie van kopers op een prijsverandering kun je zien aan de hand van de prijselasticiteit van de vraag. Als de vraag elastisch is, dan is de waarde onder -1. De vraag reageert dan sterk op een prijsverandering. Als de vraag inelastisch is, ligt de waarde tussen 0 en -1. De vraag reageert dan zwak op een prijsverandering. Als de waarde 0 is, reageert de vraag niet op een verandering.

Vraag en aanbod

Aan de hand van de vraagfunctie kun je het aantal gevraagde producten berekenen bij een bepaalde productprijs. Hiervan kun je een vraaglijn maken, waarin je voor elke prijs het aantal verkochte producten ziet (en andersom).

Als de productprijs veranderd, is er sprake van een verschuiving op de vraaglijn. De vraagfactoren zorgen voor een verschuiving van de vraaglijn. De vraagfactoren zijn de hoogte van het inkomen van de kopers, de behoeften en voorkeuren van kopers en de prijs van andere producten.

Producten die een alternatief kunnen zijn van elkaar zijn substitutiegoederen, zoals koffie en thee. Complementaire goederen vullen elkaar aan, zoals potloden en gummen.

Aan de hand van de aanbodfunctie kun je het aantal aangeboden producten berekenen bij een bepaalde productprijs.

Als de productprijs veranderd, is er sprake van een verschuiving op de aanbodlijn. De aanbodfactoren zorgen voor een verschuiving van de aanbodlijn. De aanbodfactoren zijn de productiekosten en productiemogelijkheden.

Marktevenwicht en -vormen

Bij een marktevenwicht zijn de vraag en aanbod gelijk. De productprijs die daarbij hoort, is de evenwichtsprijs. De hoeveelheid producten is de evenwichtshoeveelheid.

Bij een aanbodoverschot is er meer aanbod dan vraag. Producenten verlagen dan vaak de prijs, zodat de vraag stijgt.

Bij een vraagoverschot is er meer vraag dan aanbod. Niet alle consumenten kunnen het product dan kopen.

Om een marktvorm te kunnen bepalen, moet je kijken hoeveel aanbieders er zijn, en of de producten homogeen (exact hetzelfde) of heterogeen (kleine verschillen) zijn.

Bij een volkomen concurrentie zijn er veel vragers, veel aanbieders en hebben de marktdeelnemers dezelfde informatie. Ook kan iedereen altijd de markt betreden of verlaten.

Bij een monopolistische concurrentie zijn er veel aanbieders, maar de producten wijken wel een beetje af, dus er zijn veel verschillende prijzen.

Bij een oligopolie zijn er weinig aanbieders. De aanbieders hebben dan 2 keuzes: kartelvorming, waar er afspraken tussen bedrijven worden gemaakt om de markt te verdelen. Dit is wettelijk verboden. Ook kunnen de aanbieders de prijzen verlagen. Dit kan uiteindelijk uitlopen tot een prijzenoorlog.

Bij een monopolie is er 1 aanbieder, en veel vragers. Dit kan alleen als andere bedrijven buiten de deur worden gehouden.

De arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt is het totaal van aanbod en vraag naar arbeid. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod, is er werkloosheid. De participatiegraad geeft aan hoeveel procent van de 15 tot 67-jarigen zich aanbiedt op de arbeidsmarkt. Conjuncturele werkloosheid ontstaan als de vraag naar producten daalt. Structurele werkloosheid ontstaat doordat arbeid door machines wordt vervangen, of omdat de productie naar een ander land verhuist.

De beroepsbevolking zijn alle personen die betaald werk hebben, of daar beschikbaar voor zouden kunnen zijn. Het gaat om mensen vanaf 15 tot de pensioenleeftijd.

De werkgelegenheid is het aantal arbeidsplaatsen beschikbaar bij bedrijven. De werkgelegenheid kun je uitdrukken in personen (het aantal mensen dat werkt), of in arbeidsjaren: de hoeveelheid werk dat 1 persoon die fulltime werkt kan uitvoeren in 1 jaar.

Loonvorming is het tot stand komen van salaris, op basis van de vraag en aanbod van arbeid. De overheid heeft een minimumloon ingesteld om werknemers te beschermen.