EC - H7
Lenen en sparen
Tijdens je levensloop neem je veel financiële beslissingen. Je vermogen (waarde van geld en bezittingen) verandert daardoor ook tijdens je leven.
Er is sprake van ruilen over de tijd als je iets consumeert, maar daar eerder of later voor betaalt. Als je spaart voor een auto is er sprake van ruilen over tijd, want je zet eerst het geld opzij, en je krijgt het goed pas later.
Stroomgrootheden zijn grootheden die je meet over een bepaalde periode, zoals je inkomsten in 1 maand. Voorraadgrootheden zijn grootheden die je meet op 1 moment, zoals je huidige schulden.
Leren en verdienen
Scholing is het opnemen van kennis en het leren van vaardigheden. Door de Leerplichtwet zijn kinderen verplicht om naar school te gaan. Door scholing neemt je verdiencapaciteit toe: je kunt meer inkomen verdienen. Ook neemt je human capital toe: je hebt meer kennis en vaardigheden. Als je human capital toeneemt, neemt je verdiencapaciteit vaak ook toe.
Om te studeren heb je veel geld nodig. Je kunt geld krijgen via studiefinanciering. Je leent dan geld van de overheid, wat je later weer moet terugbetalen.
Hers eencholing is het opfrissen van bestaande kennis, zoals een fietsenmaker die naar een cursus “beste manieren om banden te plakken” gaat. Bijscholing is het toevoegen van kennis, zoals een fietsenmaker die gaat leren hoe je bakfietsen repareert. Omscholing is het leren van geheel nieuwe kennis, zoals een fietsenmaker die politieagent wordt.
Investeren en inflatie
Investeren is de aanschaf van kapitaalgoederen (goederen die een bedrijf nodig heeft om te bestaan). Investeren is belangrijk voor nieuwe bedrijven. Er zijn een aantal factoren die meespelen rond investeren: de situatie op de markt (is er winst te maken), de rente (prijs van geld lenen), de economische situatie en innovatie (een vernieuwend product kan veel geld opleveren).
Bij inflatie wordt minder waard. De rente wordt dus ook relatief minder waard, dus dat is gunstig voor iemand die geld leent.
De “echte” rente, uitgedrukt in een bedrag, is de nominale rente. De reële rente is de rente gecorrigeerd met de inflatie. Met de formule hiernaast kun je het indexcijfer van de reële rente berekenen. Let op! Je moet voor de nominale rente en de inflatie ook indexcijfers gebruiken. Bij een indexcijfer is het basisjaar 100, en een procentuele stijging of daling wordt erbij opgeteld/afgehaald. Bij een daling van 3% is het indexcijfer dus 97.
Geld en overheid
De verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid staan in de rijksbegroting. De miljoenennota is samenvatting van deze begroting.
De overheid haalt de meeste inkomsten uit belastingen. De directe belastingen worden direct aan de overheid betaald, zoals de inkomstenbelasting. De indirecte belastingen worden eerst aan iemand anders betaald, voordat ze aan de overheid worden betaald, zoals de btw en de accijnzen. De overheid krijgt ook inkomsten door premies voor sociale verzekeringen.
Sociale verzekeringen zorgen ervoor dat mensen zonder inkomen toch geld hebben om te kunnen leven. Deze verzekeringen worden betaald door premies. Een volksverzekering is een verzekering voor iedereen, zoals de AOW. Werknemersverzekeringen zijn er voor mensen die in loondienst hebben gewerkt. Volks- en werknemersverzekeringen zijn sociale verzekeringen.
Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen zijn beide sociale zekerheden. Sociale zekerheden zijn een laatste “vangnet”, en worden betaald uit belastinggeld
Bij een begrotingstekort zijn er meer uitgaven dan inkomsten. De overheid moet dan geld lenen. Bij een begrotingsoverschot zijn er meer inkomsten dan uitgaven.
Het financieringstekort laat zien hoeveel geld de overheid daadwerkelijk tekort komt. De staatsschuld zijn alle schulden die de overheid heeft. De staatsschuld neemt elk jaar evenveel toe als het financieringstekort.