Naar alle leermiddelen

FA - H2 - TW2

Grammatica

De/à + lidwoord

Als het Franse voorzetsel à (in, naar, op, bij, …) voor le of les staat, wordt het samengevoegd tot 1 woord:

à + le → au Je suis au club de foot.

à + les → aux Je vais aux matchs.

Dit gebeurt niet bij la of l’.

Als het Franse voorzetsel de (van) voor le of les staat, wordt het samengevoegd tot 1 woord:

de + le → du C’est l’entrée du collège.

de + les → des C’est le chien des voisins.

Dit gebeurt niet bij la of l’.

Regelmatige werkwoorden op -ir

Je vervoegt regelmatige werkwoorden op -ir door een uitgang aan de stam toe te voegen:

je -is je finis
tu -is tu finis
il/elle/on -it il/elle/on finit
nous -issons nous finissons
vous -issez vous finissez
ils/elles -issent ils/elles finissent

De passé composé maak je door de -r weg te halen: J’ai choisi la série.

Bijvoeglijke naamwoorden

De bijvoeglijke naamwoorden bon, beau, nouveau en vieux zijn onregelmatig. Ook bijvoeglijke naamwoorden op -ien, -eux of -if hebben een onregelmatige vrouwelijke vorm:

Mannelijk (ev) Vrouwelijk (ev)  
-ien -ienne AustralienAustralienne
-eux -euse CurieuxCurieuse
-if -ive ActifActive

Veel bijvoeglijke naamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord. De volgende bijvoeglijke naamwoorden staan voor het zelfstandig naamwoord:

Bon Goed / lekker Dernier Laatste Nouveau Nieuw
Grand Groot Joli Mooi Mauvais Slecht
Petit Klein Jeune Jong Long Lang
Premier Eerste Vieux Oud Beau Mooi

Regelmatige werkwoorden op -re

Je vervoegt regelmatige werkwoorden op -re door een uitgang aan de stam toe te voegen:

je -s je réponds
tu -s tu réponds
il/elle/on - il/elle/on répond
nous -ons nous répondons
vous -ez vous répondez
ils/elles -ent ils/elles répondent

De passé composé maak je door een -u als uitgang te gebruiken: J’ai vendu ma console.

Imparfait (onvoltooid verleden tijd)

De werkwoordstijd imparfait is de onvoltooid verleden tijd (in het Nederlands: ik wachtte, jij zat, jullie liepen). Deze maak je door bij de nous-vorm de uitgang -*ons* weg te halen, en daar de juiste uitgang van de imparfait achter te zetten.

je -ais je mangeais
tu -ais tu mangeais
il/elle/on -ait il/elle/on mangeait
nous -ions nous mangeions
vous -iez vous mangeiez
ils/elles -aient ils/elles mangeaient

Let op! Bij être gebruik je ét als stam.

Woordenlijsten

Nederlands ←→ Frans

actief zijn être actif / être active irritant énervant
afgrijselijk affreux / affreuse kiezen choisir
arm pauvre klimmen faire de l’escalade
bang zijn voor avoir peur de koud froid
beginnen commencer later plus tard
bij mij komen venir chez moi leren apprendre
blozen rougir lezen lire
boeiend passionnant licht (van gewicht) léger / légère
creatief zijn être créatif / être créative makkelijk facile
dat bevalt me ça me plait mijn kamer opruimen ranger ma chambre
dat maakt me gek ça me rend fou moeilijk difficile
dat werkt ça marche muzikaal zijn avoir l’oreille musicale
de hond uitlaten sortir le chien nadenken réfléchir
de krant le journal ontspannend relaxant
de tijden les horaires op iemand passen garder quelqu’un
de volgende dag le lendemain piano spelen jouer du piano
de volwassene l’adulte rijk riche
dom bête slagen réussir
fotograferen faire des photos sportief zijn être sportif / être sportive
gitaar spelen jouer de la guitare sterk fort
groter worden grandir te laat en retard
het begin le début tekenen dessiner
het doel le but toneelspelen faire du théâtre
het kind l’enfant uitslapen faire la grasse matinée
het onderwerp le sujet vergeten oublier
het spel le jeu verlegen timide
het verschil la différence vermakelijk amusant
hij weegt il pèse vertel! raconte!
ik had j’avais vervelend embêtant
ik heb me vergist je me suis trompé vroeg tôt
ik moet je dois waardeloos nul
ik sta op je me lève wandelen faire des randonnées
ik vind … vreselijk j’ai horreur de wanneer / toen quand
ik wilde je voulais warm chaud
in de herfst en automne wielrennen faire du cyclisme
in de lente au printemps zeilen faire de la voile
in de winter en hiver zich ontspannen se relaxer
in de zomer en été zin hebben in avoir envie de
in het noorden au nord zingen chanter
in het oosten à l’est zoals je wilt comme tu veux
in het westen à l’ouest zonder sans
in het zuiden au sud zwaar lourd
in plaats van au lieu de zwak / slap faible
invullen remplir    

Frans → Nederlands

accrocher (iets) ophangen la confiance het vertrouwen
chercher (quelqu’un) (iemand) ophalen la source de bron
courir rennen le concours de wedstrijd
être prêt(e) à bereid zijn om te le sport de combat de vechtsport
grâce à dankzij progresser vooruitgaan
il est assis hij zit s’asseoir zitten
l’adversaire de tegenstander sauter springen
l’arbitre de scheidsrechter toucher aanraken

Zinnenlijst

Wat ga je morgen doen? Qu’est-ce que tu vas faire demain?
Morgenochtend ga ik uitslapen. Demain matin, je vais faire la grasse matinée.
En daarna? Et après?
’s Middags ga ik met mijn vrienden naar de stad. L’après-midi, je vais aller en ville avec mes copains.
Wat ga je nog meer doen dit weekend? Qu’est-ce que tu vas faire d’autre ce weekend?
Ik ga series kijken. Je vais regarder des séries.
Wat is je lievelingsserie? Quelle est ta série préférée?
Dat is Le bureau des légendes. C’est Le bureau des légendes.
Wat vind je leuk om te doen? Qu’est-ce que tu aimes faire?
Ik vind het leuk om te sporten. J’aime faire du sport.
Ik vind het leuk om naar de bioscoop te gaan. J’aime aller au cinéma.
Waarom vind je dat leuk? Pourquoi tu aimes ça?
Omdat ik graag buiten ben. Parce que j’aime être dehors.
Omdat het super is. Parce que c’est super.
Omdat ik sportief ben. Parce que je suis sportif.
Wat vind je niet leuk om te doen? Qu’est-ce que tu n’aimes pas faire?
Ik heb een hekel aan mijn kamer opruimen. Je déteste ranger ma chambre.