Naar alle leermiddelen

FA - H3 - TW3

Grammatica

Passé Composé

Je maakt de passé composé met een hulpwerkwoord (vaak avoir, soms être) en een voltooid deelwoord.

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden is makkelijk te maken: werkworden op -re, werkwoorden op -ir-i en werwoorden op -re-u.

De voltooid deelwoorden van onregelmatige werkwoorde moet je uit je hoofd leren: avoir → eu, être → été, faire → fait, aller → allé, prendre → pris, voulair → voulu en pouvoir → pu.

Bij de meeste voltooid deelwoorden gebruik je avoir als hulpwerkwoord. Als je in het Nederlands zijn gebruikt, gebruik je dat in het Frans ook (je gebruikt dan dus être).

Ik ben naar de winkel gegaan. Je suis allé au magasin.

Let op! Als je être gebruikt als hulpwerkwoord, moet je soms -e en/of -s achter het voltooid deelwoord zetten:

  Mannelijk Vrouwelijk
Enkelvoud - (Il est allé au magasin) -e (Elle est allée au magasin)
Meervoud -s (Ils sont allés au magasin) -es (Elles sont allées au magasin)

Het lijdend voorwerp vervangen

In het Frans kun je het lijdend voorwerp vervangen met le, la, l’ of les.

  Mannelijk Vrouwelijk
Enkelvoud Le La
Meervoud Les Les

Let op! Als het woord na le of la met een klinker of stomme h- begint, dan gebruik je l’.

Je zet le, la, l’ of les altijd voor het hele werkwoord. Als er geen heel werkwoord is, zet je het voor de persoonsvorm.

Je cherche le plan. → Je le cherche.

J’ai cherché le plan. → Je l’ai cherché.

Je vais chercher le plan. → Je vais le chercher.

Futur simple

Je maakt de toekomende tijd (futur simple) door een uitgang achter het hele werkwoord te zetten. Hieronder zie je de die uitgangen:
je -ai nous -ons

tu -as vous -ez

il/elle/on -a ils/elles -ont

Bij de onregelmatige werkwoorden zet je geen uitgang achter het hele werkwoord, maar achter een andere vervoeging:

avoir → aur- pouvoir → pourr-

être → ser- prendre → prendr-

aller → ir- vouloir → voudr-

faire → fer-

Let op! Bij de regelmatige werkwoorden op -re zet je de uitgang niet achter het hele werkwoord. Je moet eerst de -e weghalen!

Woordenlijst

Frans ←→ Nederlands

à côté de naast la région de regio
agréable prettig la saison het seizoen
aller à pied te voet gaan la salle de bains de badkamer
allez ga la sortie het uitstapje
appeler noemen / bellen la voie het spoor
attendre wachten la voiture de auto
avoir envie de zin hebben in le beurre de boter
bienvenue welkom le billet het ticket
bon marché goedkoop le bruit het lawaai
c’est pourquoi daarom le déchet het afval
changer overstappen le départ het vertrek
dans deux minutes over twee minuten le lit het bed
dépêche-toi! schiet op! le logement verblijf
dormir slapen le miel de honing
écolo / écologique milieubewust le mois de maand
en direction de in de richting van le moyen de transport het vervoermiddel
en face de tegenover le petit déjeuner het ontbijt
éviter vermijden le prochain / la prochaine de volgende
fier / fière trots le renseignement de inlichting
gentil / gentille aardig / lief le retard de vertraging
il part hij vertrekt le temps libre de vrije tijd
je suis désolé(e) het spijt me le voyageur de reiziger
l’aller simple de enkele reis les environs de omgeving
l’aller-retour de retour les horaires de dienstregeling
l’avion het vliegtuig les voisins de buren
l’avis de mening manquer (le train) (de trein) missen
l’expérience de ervaring nettoyer schoonmaken
l’homme de man pas mal niet slecht
la chance het geluk pour cela om die reden
la circulation het verkeer prendre le vélo de fiets nemen
la destination de bestemming prenez neem
la femme de vrouw proche dichtbij
la gare het station / het treinstation propre eigen / schoon
la grève de staking sale vies
la plage het strand salé(e) hartig / gezouten
la pluie de regen seul(e) alleen
la porte de deur sucré(e) zoet
la poubelle de afvalbak un instant! één momentje!
la poule de kip    

Frans → Nederlands

à part cela buiten dat le Maghreb de landen in Noord-Afrika
abandonner verlaten le particularité de bijzonderheid
appris geleerd le retraité de gepensioneerde
d’ailleurs trouwens on fera we zullen doen / we zullen maken
déguster proeven on ira we zullen gaan
il y aura er zal / er zullen zijn on sera we zullen zijn
jeter weggooien plaire bevallen
l’équipement de uitrusting tellement zo / zoveel

Zinnenlijst

Waar ga je heen? Tu vas où?
Ik ga naar Toulouse met de trein. Je vais à Toulouse en train.
Hoe laat vertrek je? Tu pars à quelle heure?
Ik vertrek om twee uur. Je pars à deux heures.
Hoelang duurt de reis? Le voyage dure combien de temps?
De reis duurt een uur. Le voyage dure une heure.
Is het een rechtstreekse trein? C’est un train direct?
Nee, je moet overstappen in … Non, il faut changer à …
Moet je reserveren? Il faut réserver?
Ja, dat is verplicht. Oui, c’est obligatoire.
Nee, dat is niet nodig. Non, ce n’est pas nécessaire.
Is het duur? Ça coute cher?
Nee, een enkele reis kost 15 euro. Non, un aller-simple coute 15 euros.
Ben je hier op vakantie? Tu es en vacances ici?
Ja, ik verblijf in Hotel Aloha. Oui, je suis à l’Hôtel Aloha.
Hoe vind je het? Comment tu le trouves?
Niet slecht, er is een zwembad. Pas mal, il y a une piscine.
Het ontbijt is heel goed. Le petit déjeuner est très bon.
Het is naast de skipiste. C’est à côté de la piste de ski.
Er is zelfs een ijsbaan tegenover. En face, il y a même une patinoire.
Maar de kamer is te klein. Mais la chambre est trop petite.
Mijn bed is niet comfortabel. Mon lit n’est pas confortable.