GS - 9.2 & 9.3 & NL-Indië
Werken na de oorlog
Na WOII lag Nederland in puin. De wederopbouw vereiste samenwerking tussen iedereen. Het Marshallplan hielp de economie herstellen. Doordat mensen hun huwelijken tijdens de oorlog hadden uitgesteld, volgde er een babyboom. De landbouw moest snel meer voedsel produceren voor de groeiende bevolking en om hongersnood te voorkomen. Mechanisering (het gebruiken van machines), specialisatie (het focussen en specialiseren op 1 product) en schaalvergroting (het vergroten van bedrijven) speelden een grote rol bij de groei van de landbouw.
Mensen verlieten traditionele sectoren zoals landbouw, handel en scheepvaart voor de industrie. Deze sector werd erg gestimuleerd door subsidies. De groeiende industrie moest steeds meer verkopen. Daarom werd de geleide loonpolitiek ingevoerd: de markt bepaalt niet de lonen, maar de overheid, werkgevers en vakbonden. Door lonen laag te houden, waren Nederlandse producten goedkoop, waardoor de export steeg, waardoor er meer banen kwamen, want er moest meer geproduceerd worden. In 1963 werd dit beleid afgeschaft door groeiende export en de ontdekking van aardgas in Groningen, waardoor de lonen enorm stegen en Nederland een consumptiemaatschappij werd: er werden veel (luxe) goederen gekocht. Nederland werd bovendien een verzorgingsstaat met uitkeringen voor werklozen.
De afhankelijkheid van buitenlandse olie werd duidelijk in 1973, toen Nederland Israël steunde, en Arabische landen geen olie leverden. In 1975 moet het kabinet-Den Uyl erg bezuinigen. De tweede oliecrisis in 1979 en 1980 leidde tot economische neergang, ondanks grote overheidsinvesteringen. Door deze crisis nam de staatsschuld en de werkloosheid erg toe.
Het poldermodel, onder leiding van premier Ruud Lubbers vanaf 1982, streefde naar compromissen tussen werkgevers en werknemers. Privatisering van overheidsbedrijven (verkopen aan de markt) volgde, wat de globalisering bevorderde.
Vanaf 1970 nam de landbouw af en verloor de industrie banen door verhuizing naar lagelonenlanden en automatisering door robots. De economie richtte zich op import/export (via Schiphol en de Rotterdamse haven) en kennisdiensten.
Multiculturele samenleving
Kort na WOII was Nederland een emigratieland. Veel kansarme jongeren gingen naar landen als Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. De Nederlandse overheid steunde de emigratie. Er was destijds ook al veel immigratie, vooral door “repatrianten” uit Indonesië.
Door krapte op de arbeidsmarkt in de jaren 50, werd besloten gastarbeiders uit Zuid-Europa te halen, maar Spanje, Italië en Griekenland hadden geen interesse. Daarom werden veel arbeiders uit Turkije en Marokko gehaald. De overheid haalde de gastarbeiders voor 2 jaar naar Nederland, maar ze mochten uiteindelijk blijven. Veel arbeiders besloten hun familie ook naar Nederland te laten komen. Door de grote aantallen politieke en economische vluchtelingen werd Nederland een multiculturele samenleving. De integratie (aanpassen aan cultuur) van deze etnische minderheden was voor velen erg belangrijk.
De integratie liep niet goed, want er was segregatie ontstaan: verschillende bevolkingsgroepen leefden apart. Ook was er een toenemende kritiek op de islam. De onvrede nam (bij sommigen) toe toen Nederland verplicht asielzoekers moest opnemen.
Indonesische onafhankelijkheid
In de 19e eeuw was Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) een kolonie van Nederland. Het bestond uit veel kleine staten. Nederland gebruikte de kolonie voor het verbouwen van exportproducten. Er speelde veel nationalistische gevoelens onder de bevolking. Soekarno werd de leider van de PNI (Partai Nasional Indonesia). De Nederlandse autoriteiten reageerde met verbanningen.
Tijdens WOII bezette Japan Nederlands-Indië. Na de Japanse overgave in 1945 was er geen duidelijke machthebber, waarna Soekarno de onafhankelijkheid uitriep. In de chaotische periode die volgde, pleegden extremistische jongeren gewelddadige acties tegen Nederlanders en hun collaborateurs. Nederland stuurde troepen om de macht over de kolonie te herstellen. Deze “politionele acties” waren erg gewelddadig, en kun je daarom als dekolonisatieoorlog zien. Nederland erkende in 1946 de onafhankelijkheid van Java en twee andere eilanden, maar de ontevredenheid bleef groot. De strijd stopte toen Nederland in 1949 de volledige onafhankelijkheid van Indonesië erkende.
Nadat de Republiek der Zuid-Molukken werd ingenomen door Indonesië, werden Molukse KNIL-soldaten naar Nederland gehaald, en tijdelijk ondergebracht in aparte woonwijken. Door de gebeurtenissen in Indonesië gebruikten Molukse jongeren veel geweld in Nederland, zoals brandstichting, gijzelingen en kapingen. Veel Molukkers leven nog altijd erg gescheiden van Nederland.