SK - H1 - TW1
Eenheden en dichtheid
Een grootheid is iets wat je kunt meten, zoals tijd. Een eenheid is waarin je iets meet, zoals uren. De dichtheid vertelt je hoeveel massa een bepaald volume aan stof heeft.
Moleculen
Stoffen bestaan uit moleculen. Zo bestaat water uit watermoleculen, en zilver uit zilvermoleculen. Op een molecuulmodel kun je zien hoe deze deeltjes geordend zijn. Moleculen trekken elkaar aan, en zijn altijd in beweging.
Op macroniveau kun je waarneembare eigenschappen van een stof waarnemen. Op microniveau bekijk je naar de moleculen voor stofeigenschappen.
De moleculen in een vaste stof trillen op hun plaats. De moleculen in een vloeistof bewegen langs elkaar, en de moleculen in een gas bevinden zich op afstand van elkaar.
In een zuivere stof zit maar 1 stof, en dus ook maar 1 soort moleculen. In een mengsel zitten meerdere stoffen, en dus ook meerdere soorten moleculen.
Als je suiker in water oplost, dan lijken de suikerkorrels te verdwijnen. Ze worden gemengd met de watermoleculen, waardoor ze ook met de watermoleculen gaan meebewegen.
Mengsels mengen
Voorbeeld | |||
---|---|---|---|
Oplossing | Vloeistof + vaste stof of gas | Helder | Water en zout |
Suspensie | Vloeistof + vaste stof | Troebel | Water en krijt |
Goed mengbare vloeistoffen | Vloeistof + vloeistof | Helder | Water en alcohol |
Emulsie | Vloeistof + vloeistof + emulgator | Troebel | Mayonaise |
Legering / alliage | Metaal + metaal | Troebel | Brons |
Mengsel van gassen | Gas + gas | Helder | Lucht |
Nevel | Gas + vloeistof | Troebel | Mist |
Rook | Gas + vaste stof | Troebel | Rook van vuur |
Schuim | Gas + vaste stof of vloeistof | Troebel | Zeeschuim |
In de tabel zie je verschillende typen mengsels.
In een emulsie zit een emulgator: een stofje dat ervoor zorgt dat stoffen die anders niet mengen, dit wel doen.
Een legering of alliage is een mengsel van metalen, zoals brons (koper en tin). Dit wordt gedaan door metalen te smelten, en dan te mengen.
Stollen en scheiden
Je kan aantonen of een stof een mengsel of een zuivere stof is, aan de hand van een stolcurve.
Bij een zuivere stof is de temperatuur tijdens het stollen gelijk, bij een mengsel is er een stoltraject: de temperatuur daalt op een ander tempo terwijl de stof aan het stollen is.
Als je een mengsel wilt scheiden, dan moet je gebruikmaken van de verschillen in stofeigenschappen.
Als je een stof laat bezinken laat je de vaste stof naar de bodem zakken, en schenk je vervolgens de vloeistof af. Je kunt dit versnellen door te centrifugeren.
Je kunt een suspensie ook scheiden door te filtreren. Doordat sommige deeltjes van een stof groter zijn, blijven deze achter (residu), terwijl de rest door het filter heen gaat (filtraat).
Bij indampen maak je gebruik van het verschil in kookpunt. 1 stof verdampt door het mengsel te verhitten, en de andere stof blijft over.
Percentages en oplosbaarheid
Het massapercentage en volumepercentage geeft aan hoeveel procent aan massa/volume van een stof in een mengsel zit.
De hoeveelheid opgeloste stof in een vloeistof is de concentratie.
De eenheid van concentratie ligt aan de eenheden je je voor massa en volume gebruikt, dus als je gram en m³ gebruikt, is de eenheid g/m³.
De oplosbaarheid laat zien hoeveel massa van een stof er maximaal in 1 liter (of andere eenheid) vloeistof past. Suiker heeft een oplosbaarheid van 2024 g/L, dus er kan 2024 gram suiker in 1 liter vloeistof. De oplosbaarheid verandert als de temperatuur van de stoffen veranderen.
In een onverzadigde oplossing is nog niet de maximale hoeveelheid van een stof opgelost, maar in een verzadigde oplossing wel.