Naar alle leermiddelen

Engelse taal en literatuur: Hoofdstuk 4

Werkwoordstijden

Present Simple Hele werkwoord, bij he/she/it + -s
  Iets gebeurt altijd, nooit of regelmatig Iets is een feit Werkwoorden met een zintuigelijke waarneming (to see, to hear, …) Werkwoorden met een gedachte/geestelijke staat (to know, to doubt, …) Werkwoorden met een voorkeur (to like, to prefer, …) Vaste tijden (volgens een schema) Bij before, after, as soon as, if, until of when (bij een toekomstverwijzing)
Present continuous To be + ww + -ing
  Iets is nu bezig of aan de gang Iets toekomstig is al voorbereid (I’m flying to London this monday) Bij irritatie (vaak met always of constantly)
Past simple Hele werkwoord + -ed Sommige werkwoorden hebben een onregelmatige vorm
  Bevestigende zinnen over het verleden Bij used to of would (Let op! Would mag niet bij een situatie/toestand)
Past continuous Was/were + ww + -ing
  Iets was in het verleden een tijdje aan de gang Iets was aan de gang (past continuous) en werd door iets onderbroken (past simple)
Present perfect To have + voltooid deelwoord
  Je gebruikt de present perfect als iets in het verleden gebeurd is en nu nog steeds bezig is. Vaak in combinatie met how long. Bij de woorden for, yet, never, ever, just, always of since (FYNE JAS). Bij een handeling uit het verleden waarbij de nadruk ligt op het resultaat nu.
Present perfect continuous Have been + ww + -ing
  Iets is in het verleden begonnen en nog steeds bezig, met nadruk op de duur Een handeling is net afgelopen
Past perfect Had + voltooid deelwoord
  Als de nadruk ligt op het feit dat een handeling was afgelopen toen de andere begon Als op een moment in het verleden een handeling of toestand al een tijdje duurde Zinnen met een 3rd conditional (iets zou gebeurd zijn). Indirecte reden
Past perfect continuous Had been + ww + -ing
  Nadruk op een gebeurtenis in het verleden die te lang duurde (volgens de spreker)
Future: will/shall Will/shall + werkwoord
  Iets gaat in de toekomst gebeuren Je denkt iets te gaan doen Na een wens, veronderstelling, belofte, aanbod of voorspelling
Future: present continous To be + ww + -ing
  Plannen of afspraken waarvoor al voorbereidingen zijn getroffen
Future: to be going to To be + going to
  Een bestaand plan Een duidelijke aanwijzing dat het gaat gebeuren
Future: present simple Hele werkwoord, bij he/she/it + -s
  Vaste tijden

Can, could, may, might, to be able to en to be allowed to

Have to, must en should

Je gebruikt have to, must en should om te zeggen dat iets (zou) moeten.

The genitive (bezit)

Bezit van mensen of dieren     Bezit van dingen    
Enkelvoud ’s The cat’s food Enkelvoud … of … The screen of the laptop
Meervoud op -s My sisters’ books Meervoud   The brakes of the bike
Meervoud zonder -s ’s The children’s laptops Locaties   The city of Rotterdam
Namen op -s ’ / ‘s Dennis’(s) phone      
Namen uit de klassieke oudheid Socrates’ ideas      
Organisaties ’s Samsung’s store      

Woordvolgorde

Prepositions

aan at at work, at my desk, at breakfast, at the end
  of to die of a disease
  on on my arm, on the phone
achter after (volgorde) one after the other, to run after somebody
  behind (plaats) to sit behind someone
behalve except (uitgezonderd) everyone except Jennifer
  besides / apart from (naast = ook) Besides / Apart from my family there were my friends.
bij at at the bank, at the door, at Tim’s
  by (aan de rand van) by the fire, by the river
  near near the window
  on on my arrival, on our departure
  over over a beer, over a cup of coffee
  with I’ve got the book with me; stay with a friend
boven above (hoger dan) 5 degrees above zero, the moon above us
  beyond (figuurlijk) beyond all doubt; This is beyond my control.
  over (recht boven) a lamp over the table
  over (bij getallen) over a thousand euros, people over 65
door across travel across the country
  by (veroorzaakt door) killed by a bullet; written by Shakespeare
  down walk down the street
  over (in de loop van) over the years
  through (dwars door) through the window
  throughout (heel) throughout the world, throughout the year
gedurende during (tijdens) during the holiday
  for (+ periode) for three weeks
  over (in de loop van) over the past three weeks
in at at the shop, at the weekend, good at physics
  in (ergens binnen) in a taxi, in his room, to be in the house
  into (geeft beweging aan) go into the house, pour coffee into a cup
  on (openbaar vervoer) go on a train, on the bus
met at (bij feestdagen) at Christmas, at Easter
  by (per / door (middel van) / via) achieve by hard work, arrive by post, go by car, pay by cheque
  on on holiday
  to married to
  with go with a friend, talk with somebody
onder among (te midden van) among the supporters, to be among friends
  below (lager dan, beneden) below average, 10 degrees below zero
  under (recht onder) under a tree, under the chair
op at at the end, at school, at sea, at the office
  in in second place (bij een wedstrijd), in that way, in the country, in the picture
  on (bij dagen, boven op iets) on Fridays, on the house
over about a book about President Bush, to be happy about something
  across walk across the street, swim across the river
  in (na een periode) in two days from now, in 100 years’ time
  over (bij iets bedekken) to crawl over the ground, to pull a hat over your ears, to put a coat over your dress
sinds for (+ periode) for ten minutes, for two years
  since (+ tijdstip) since 2001, since Wednesday
tegen against against the wind, against his will, a remedy against fever
  by (kort voor) by July, by the end of the book
  to talk to me; Ten to one that he’ll make it.
  towards (kort voor) towards Christmas, towards the end of the year
tot till / until (tijd) till / until 2 May
  to (getallen) 12 to 15-year-olds, from 2001 to 2006
  up to English literature up to World War II
  up to and including (t/m) up to and including chapter 10
tussen among (tussen meer dan twee) among my friends
  at at lunchtime (tussen de middag)
  between (tussen twee) between you and me
  in in brackets (tussen haakjes), in inverted commas (tussen aanhalingstekens)
uit from (afkomstig) He’s from Mexico.
  from choose from three possibilities, from experience
  in in friendship, one in thousand
  off (geeft scheiding aan) get off the bus, take off your coat
  out of out of fashion, out of the window, out of revenge
van by know somebody by face, by nature, by profession
  by (gemaakt door) a book by Stephen King, a CD by U2
  from (afkomstig) he’s from Mexico
  of (behoren tot) the price of the car, the window of my room
  of difference of opinion, in case of an emergency
  off (geeft scheiding aan) to fall off a bike, to roll off the table
  with (geeft oorzaak aan) shiver with cold, sick with worry
voor before (tijd) before I leave, before the end of the month
  for (bestemming) it’s for you, to do something for someone
  in front of (+ plaats) in front of my house, in front of the classroom (voorin)
  of afraid of, typical of
  to be good to somebody, ten to nine

Some, any, both, either, neither, each, every, no, en none

Some(-thing, -body, -where, -one) gebruik je in bevestigende zinnen, als je iets aanbiedt of als je verwacht dat het antwoord ja is.
Some kun je ook gebruiken als “een of andere” of samen met een getal als ongeveer.
Any(-thing, -body, -where, -one) gebruik je in ontkennende zinnen, in bevestigende zinnen met ontkennende woorden en in andere vragen.
Any kun je ook gebruiken als elke of als bijna niets samen met hardly.
Both gebruik je om te aan te geven dat het voor twee dingen geldt.
Either gebruik je om aan te geven dat het voor 1 van de 2 dingen geldt.
Neither gebruik je om aan te geven dat het voor geen dingen geldt.
Each en every gebruik je als elk(e). Each legt de nadruk op elke persoon of elk ding afzonderlijk. Every gebruik je als je denkt aan mensen of dingen samen in een groep.
No en none gebruik je als geen. No zet je voor een zelfstandig naamwoord. None gebruik je als het alleen staat of gevolgd wordt door of.