Naar alle leermiddelen

Franse taal en literatuur: Hoofdstuk 1

Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord. Deze staat voor het hele werkwoord. Als er geen heel werkwoord in de zin staat, staat dit voornaamwoord voor de persoonsvorm.
De zin ik was me wordt dus je me lave.
Wederkerende werkwoorden vervoeg je in de passé altijd met être.

Werkwoorden en tijden

Présent

Je gebruikt de uitgangen voor de regelmatige werkwoorden op -er, -ir en -re.

-er   -ir   -re  
je -e je -is je -s
tu -es tu -is tu -s
il/elle/on -e il/elle/on -it il/elle/on -
nous -ons nous -issons nous -ons
vous -ez vous -issez vous -ez
ils/elles -ent ils/elles -issent ils/elles -ent

De onregelmatige werkwoorden moet je kennen.

faire (doen/maken) avoir (hebben) être (zijn) vivre ((be)leven)
je fais j’ai je suis je vis
tu fais tu as tu es tu vis
il / elle / on fait il / elle / on a il / elle / on est il / elle / on vit
nous faisons nous avons nous sommes nous vivons
vous faites vous avez vous êtes vous vivez
ils / elles font ils / elles ont ils / elles sont ils / elles vivent

Passé composé

De passé composé maak je met een hulpwerkwoord (vaak avoir, soms être) en een voltooid deelwoord.
Tu as parlé Jij hebt gesproken
De volgende regels gelden voor de voltooid deelwoorden van regelmatige werkwoorden: -er, -re-u en -ir-i.
De voltooid deelwoorden van onregelmatige werkwoorden moet je kennen (fairefait, avoireu, être → été en vivrevécu).
Als je être als hulpwerkwoord gebruikt, komt er soms een extra -e en/of -s achter het voltooid deelwoord.

Imparfait

De imparfait is de onvoltooid verleden tijd. Je maakt deze tijd door -ons van de nous-vorm te halen en er een uitgang achter te zetten.
Tu parlais Jij sprak
Voor het werkwoord étre gebruik je de stam ét-. Voor avoir, faire en vivre gebruik je dezelfde regel als voor de regelmatige werkwoorden.

Conditionnel

De conditionnel gebruik je om beleefdheid uit te drukken. Je maakt de conditonnel door de uitgangen van de imparfait achter het hele werkwoord te zetten.
Tu parlerais Jij zou spreken
Bij de onregelmatige werkwoorden zet je geen uitgang achter het hele werkwoord, maar achter een andere vervoeging:
avoir → aur- vivre → vivr- être → ser- faire → fer-

Futur simple

De futur simple is de toekomende tijd. De futur simple maak je door een uitgang achter het hele werkwoord te zetten. Deze uitgangen lijken op avoir.
Tu parleras Jij zal spreken De vertaling is dus niet met gaan, maar met zullen.
Bij de onregelmatige werkwoorden zet je geen uitgang achter het hele werkwoord, maar achter een andere vervoeging:
avoir → aur- vivre → vivr- être → ser- faire → fer-
Bij de werkwoorden op -re vervalt de -e.

De vergelijkingen

Voor het maken van vergelijkingen (comparatif) gebruik je plus (meer), moins (minder) of aussi (even), een bijvoeglijk naamwoord en que of qu’ (bij een klinkerbotsing of -h).
Victor est plus sportif que Thomas. Victor is sportiever dan Thomas.
Je moet het bijvoeglijk naamwoord aanpassen aan het onderwerp.
Christine est moins intelligente que Raoul. Christine is minder intelligent dan Raoul.
Een bijwoord hoef je niet aan te passen.
Voor het maken van de overtreffende trap (superlatif) gebruik je le/la/les + plus/moins.
Als het bijvoeglijk naamwoord normaal voor het werkwoord staat, doe je dat ook bij de overtreffende trap.
C’est la plus petite maison du monde. Dat is het kleinste huis ter wereld.
Als het bijvoeglijk naamwoord normaal achter het werkwoord staat, doe je dat ook bij de overtreffende trap. Het lidwoord wordt herhaald.
Il est le garçon le plus sportif. Hij is de meest sportieve jongen.
Een bijwoord maak je door bijvoeglijk naamwoord + -ment. Als het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker eindigt, gebruik je de vrouwelijke vorm.