Nederlandse taal en literatuur: Literatuur (verhaalanalyse) VERSIE 2
Literatuur en lectuur
Literatuur gaat over alle soorten fictionele teksten: proza (verhalen, novellen en romans), poëzie en drama. De mate waarin een verhaal literair is, hangt af van de stijl, de diepere betekenislaag, de onvoorspelbaarheid en de originaliteit. Lectuur is minder literair dan literatuur.
Personages
De belangrijkste persoon in het verhaal is de hoofdpersoon. Andere personen zijn bijfiguren. Een bijzondere bijfiguur is de tegenspeler. Deze laat de hoofdpersoon optimaal tot zijn recht komen. Bijfiguren waarbij de rol belangrijker is dan de persoon zijn typen. Bij een karikatuur worden bepaalde (kenmerken van) typen overdreven. Een round character maakt een bepaalde ontwikkeling mee tijdens het verhaal. De hoofdpersoon is vaak een round character. Een flat character maakt geen ontwikkeling mee tijdens het verhaal. Als de hoofdpersoon een flat character is, spreek je van lectuur.
Het conflictmodel is een veel voorkomend patroon van ontwikkeling in een verhaal: aan het begin is er een evenwicht, er ontstaat een conflict, de hoofdpersoon ontwikkelt zich om het probleem op te lossen en er ontstaat een oplossing (nieuw evenwicht).
Perspectief
Het perspectief van een verhaal bepaalt wat je ziet, hoort, denkt en voelt.
Bij het ik-perspectief worden de gebeurtenissen beschreven vanuit de ik-vorm.
Bij het hij-zij/perspectief worden de gebeurtenissen beschreven vanuit de derde persoon: een verteller beweegt mee en beschrijft wat 1 personage doet, ziet, hoort, denkt, voelt enz.
Bij het auctoriaal perspectief is er een alwetende verteller die niet deelneemt aan het verhaal (hij hangt erboven) en beschrijft wat er gebeurt. Het wordt dus niet heel nauwkeurig van 1 personage beschreven, maar van meerdere.
Bij het wisselend perspectief wordt er gebruik gemaakt van verschillende perspectieven.
Tijd
De historische tijd is de tijd waar het verhaal zich afspeelt. De vertelde tijd is de duur van het verhaal, de lengte in tijd van begin tot eind.
Veel verhalen zijn niet chronologisch: er wordt heen en weer gesprongen tussen verleden, vertelheden en toekomst. Een vertelwijze achteraf (vertellend ik) is er een ik-persoon die gebeurtenissen uit het verleden beschrijft.
Een flashback is een beschrijving van een gebeurtenis uit het verleden. Het hele verhaal gaat dan echt terug in de tijd. Bij een terugwijzing is er een korte referentie aan een gebeurtenis uit het verleden. Een flashforward is een beschrijving van een gebeurtenis die nog moet plaatsvinden. Het hele verhaal gaat dan echt naar de toekomst.
Een proloog is een tekst voor het eerste hoofdstuk, met vaak een flashforward.
Een fabel is een samenvatting in chronologische volgorde. Een sujet is een samenvatting in de volgorde van het boek.
Een tijdverdichting is het weglaten van niet-belangrijke gebeurtenissen. Een tijdvertraging is een erg gedetailleerde beschrijving van alle gebeurtenissen. Bij een tijdsprong wordt een groot stuk in de tijd weggelaten.
Motieven en thema’s
Motieven zijn verhaalelementen die hinten naar de diepere betekenislaag. Concrete motieven staan expliciet in de tekst. Abstracte motieven staan niet letterlijk in de tekst. Vaak gaat het dan om een bepaalde sfeer of emotie die wordt opgeroepen. Een verhaalmotief is een opvallend herhalend motief. Een klassiek motief is een motief uit de literaire traditie.
Het onderwerp beschrijft waar het boek over gaat. Het thema is datgene waarop de schrijver een visie heeft.
Setting en spanning
Setting wordt bepaald door plaats, tijd en omstandigheden. De ruimte is de specifieke locatie van het verhaal. Ruimte kan zorgen voor sfeer, symboliek of karaktereigenschappen benadrukken.
Spanning zorgt ervoor dat je verder wilt lezen. Spanning kan gemaakt worden door info weg te laten, doordat de lezer meer weet dan de personages, door situationele spanning (spannende situatie) door tijd, door perspectief, door emotionele spanning (meeleven met personage) of door kritische spanning (roept vragen op). De spanningsboog is de tijd tussen het stellen van vragen en het antwoord op die vragen.
Bij een informatieve opening wordt alle informatie gepresenteerd voor het verhaal echt begint. Bij een opening-in-de-handeling kom je midden in het verhaal terecht.
Bij een open einde zijn er onbeantwoorde vragen. Bij een gesloten einde niet.