Naar alle leermiddelen

Maatschappijleer: Hoofdstuk 3 (Parlementaire democratie)

Democratie

Een land, gebied of staat is soeverein als die het recht heeft om zonder inmenging beslissingen te nemen. Politiek is het maken van keuzes waaraan iedereen binnen een land is gebonden. De meeste keuzes die de politiek maakt zijn van algemeen belang: ze zijn voor veel mensen belangrijk. Democratie gaat over de macht van het volk. Als burgers direct invloed uitoefenen op de politieke besluitvorming, spreek je van een directe democratie. In de meeste democratische landen is er echter een representatieve democratie: het volk kiest vertegenwoordigers die beslissingen maken en verantwoording afleggen. Een democratie wordt gekenmerkt door individuele vrijheden, politieke grondrechten, wettelijk beperkte bevoegdheden voor de politie en het leger, een onafhankelijke rechtspraak en persvrijheid.

Er zijn twee soorten representatieve democratieën:

In landen zonder democratie is vaak sprake van een autoritair regime. Hierbij zijn de drie machten niet gescheiden van elkaar. Een kleine groep mensen heeft dus veel macht.
Autoritaire regimes worden gekenmerkt door het niet respecteren van grondrechten, het verbod op oppositiepartijen, overheidsgeweld, geen onafhankelijke rechtspraak, verkiezingsfraude, manipulatie, geen persvrijheid en veel censuur (overheidscontrole van de media en kunst).
De meest vergaande vorm van een autoritair regime is een dictatuur.

Politiek

Een ideologie is een geheel van ideeën over de mens en de (gewenste) inrichting van de maatschappij. Politiek links en rechts zijn ideologieën. Links wil de ongelijkheid tussen mensen verminderen door een actieve overheid. Rechts wil juist een passieve overheid en veel eigen verantwoordelijkheid; de overheid moet zich weinig bemoeien met de economie en de samenleving. Het politieke midden kenmerkt zich zowel door linkse als rechtse standpunten.

Naast de ideologieën kenmerken politieke partijen zich ook door een stroming:

Vanaf de jaren zestig is er sprake van ontideologisering: ideologie staat niet meer centraal in de maatschappelijke inrichting. Hierdoor ontstonden nieuwe stromingen:

De indelingen op links, midden en rechts gaan vooral over de economie (sociaal-economisch). Als je partijen en stromingen onderscheidt op hun standpunten rond cultuur en de maatschappij (sociaal-cultureel), krijg je progressieve, conservatieve en reactionaire partijen.
Progressieve partijen zijn vooruitstrevend: de maatschappij moet veranderen. Conservatieve partijen zijn juist behoudend: de maatschappij moet zo blijven. Reactionaire partijen gaan hier nog een stap verder: de maatschappij moet terug naar vroeger.

De laatste jaren is er nog een ander onderscheid ontstaan: kosmopolitisme en nationalisme. Volgens het kosmopolitisme is een land onderdeel van een geglobaliseerde wereld waar internationale samenwerking onvermijdelijk is. Volgens het nationalisme moet de eigen identiteit en cultuur juist worden beschermd tegen andere landen.

Partijen

Een politieke partij is een groep mensen met ongeveer dezelfde ideeën over de samenleving. Naast de ideologische partijen bestaan er one-issuepartijen (50PLUS, BIJ1): partijen die zich vooral uiten over 1 onderwerp of 1 groep kiezers vertegenwoordigen. Een niet-democratische partij heeft standpunten die in strijd zijn met de rechtsstaat.

Een zwevende kiezer stemt niet altijd op dezelfde partij. Strategisch stemmen is het stemmen op een partij die daadwerkelijk in de regering kan komen.

Een zetel is een plaats binnen een parlement. 1 zetel wordt in principe bezet door 1 lid. Alle zetels (en dus leden binnen dat parlement) van 1 partij vormen een fractie. In feite mogen alle leden van de Tweede Kamer zelf bepalen hoe ze stemmen, maar vaak stemt iedereen binnen een fractie hetzelfde (fractiediscipline).
Nederlandse partijen zitten op een matrix, ingedeeld op links - rechts en progressief - conservatief.
De SP (Socialistische Partij) is de meest linkse partij. Ze komen op voor burgers met een laag inkomen. De overheid zou voor goede uitkeringen en betaalbare woningen moeten zorgen.
PvdA-GroenLinks (Partij van de Arbeid - GroenLinks) is een linkse partij die opkomt voor de werkgelegenheid en een inclusieve samenleving.
D66 (Democraten 66) is een progressieve en kosmopolitische partij. De partij vind onderwijs en de klimaatcisis belangrijk.
De SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij) is een streng christelijke partij. De SGP is de oudste partij in het parlement. Volgens de partij zijn de waarden en normen uit de Bijbel leidend.
De VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) is een liberale en rechtse partij die de vrijheden van burgers en bedrijven belangrijk vindt.
De BBB (BoerBurgerBeweging) is een rechtse one-issuepartij die zich richt op de boeren en het platteland.
Het CDA (Christen-Democratisch Appèl) is een confessionalistische partij die veel waarde hecht aan harmonie binnen de samenleving.
De PVV (Partij voor de Vrijheid) is een nationalistische en populistische partij. De partij is tegen “islamistische invloeden” en de politieke elite.

Stemmen

Alle Nederlandse staatsburgers van 18 jaar of ouder hebben actief kiesrecht: ze mogen tijdens verkiezingen hun stem uitbrengen. Ook hebben ze passief kiesrecht: het recht om je verkiesbaar te stellen.
In Nederland gebruiken we een kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging: alle stemmen worden gelijk (evenredig) verdeeld over het aantal beschikbare zetels. Hierdoor gaan er geen stemmen verloren, en telt elke stem even vaak mee. Als je n% van de stemmen krijgt krijg je ook (ongeveer) n% van de zetels.

De kiesdeler is het aantal stemmen dat je nodig hebt om 1 zetel te behalen. De kiesdrempel is het minimum aan stemmen die een partij moet behalen om zetels te krijgen.

Bij een districten- of meerderheidsstelsel wordt een land verdeeld in districten, waarbij de afgevaardigde die de meeste stemmen haalt in 1 district, het parlementslid wordt (voor dat district). Er zijn dan dus evenveel zetels als districten. Een nadeel van dit systeem is dat er stemmen verloren gaan, want als jij niet op de winnaar in jouw district stemt, telt je stem niet mee.
De media heeft veel invloed op de politiek en op het gedrag en de keuzes van politici. Daarom spreken sommige mensen van een mediacratie.

Na de verkiezing moet er een kabinet worden gevormd. Dit gebeurt op basis van de indeling van het parlement, want het kabinet wil graag een meerderheid in het parlement, zodat ze altijd een meerderheid hebben tijdens stemmingen. In Nederland heeft 1 partij nog nooit de meerderheid van de zetels gehaald, dus er moet een coalitie (samenwerking van meerdere partijen) gevormd worden. De partijen die niet deelnemen aan de coalitie noem je oppositie.

Tijdens de verkenning onderzoekt een verkenner welke coalitiemogelijkheden er zijn. Tijdens de informatie onderzoekt een informateur welke combinaties van partijen samen een kabinet willen vormen. Tijdens de formatie onderzoekt een formateur (vaak de nieuwe premier) wie de nieuwe leden van het kabinet worden.

Bij de vorming van een kabinet wordt een regeerakkoord opgesteld: een plan waarin de coalitie vastlegt wat ze de komende jaren willen doen.
Als een kabinet is gevallen of afgetreden, wordt het een demissionair kabinet. Dit kabinet mag alleen nog lopende zaken afhandelen.

Parlement, kabinet, regering

Het kabinet (ministers en staatssecretarissen) vormt het dagelijks bestuur van het land. De regering bestaat uit de ministers en de koning.
Elke minister heeft een eigen beleidsterrein (denk aan Onderwijs, Defensie, Buitenlandse Zaken, …). Bijna alle ministers staan aan het hoofd van een ministerie. Alle ministers overleggen elke vrijdag in de ministerraad. De premier (minister-president) is de voorzitter van deze raad.
Een staatssecretaris is verantwoordelijk voor een deel van het beleidsterrein van een minister.

Volgens de ministeriële verantwoordelijkheid zijn niet de koning zelf, maar de ministers verantwoordelijk voor zijn uitspraken en gedrag. Ook zijn de ministers verantwoordelijk voor hun eigen beleid en voor wat hun ambtenaren doen.

Het Nederlandse parlement (Staten-Generaal) bestaat uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. De Tweede Kamer heeft meer macht.
De taken van de Tweede Kamer zijn het maken van wetten en het controleren van de regering. De Tweede Kamer heeft een aantal rechten:

Het poldermodel is de Nederlandse politieke cultuur waarbij veel compromissen gesloten worden.
Dualisme is de duidelijke taakverdeling tussen de regering en het parlement (de regering regeert en het parlement controleert).

Beslissen

Alle personen, groepen, bestuursorganen, bedrijven en andere instanties die betrokken zijn bij een politiek besluit noem je politieke actoren. De wisselwerking tussen deze actoren noem je het politieke debat.
Een manier om steun te krijgen voor een plan of idee is lobbyen: via persoonlijk contact proberen steun te krijgen.
Een belangengroep komt op voor de belangen voor 1 groep binnen de samenleving. Een actiegroep zet zich in om een maatschappelijk doel te behalen.

Lokaal en internationaal bestuur

Het bestuur van gemeentes en provincies voeren taken uit die de landelijke overheid niet uitvoert. Volgens het subsidiariteitsbeginsel voegen hogere instanties geen taken uit die lagere instanties kunnen uitvoeren. Bij decentralisatie stelt de landelijke overheid de grote lijnen vast en de lagere overheden maken de precies invulling.

In de tabel vind je de structuur van het bestuur op verschillende niveaus.

  Gemeente Provincie Land
Volksvertegen- woordiging Gemeenteraad Provinciale Staten Parlement (Staten-Generaal)
Dagelijks bestuur College van burgemeester en wethouders Gedeputeerde Staten Kabinet
Voorzitter Burgemeester (zowel voorzitter van het college van B en W als de gemeenteraad) Commissaris van de Koning (zowel voorzitter van de gedeputeerde als de Provinciale Staten) Minister-president (voorzitter kabinet)

Het dagelijks bestuur wordt altijd gecontroleerd door de volksvertegenwoordiging.

Bij een supranationale samenwerking dragen nationale overheden bevoegdheden over aan een overkoepelende internationale organisatie.